Doen pinguïnmannen ook wel eens iets in de huishouding?

Bij veel pinguïnsoorten houden mannen en vrouwen er nog steeds een zeer traditionele samenlevingsvorm op na. Het gezin is de hoeksteen van de samenleving, de dieren zijn monogaam (iets anders dan trouw!) en vader en moeder zorgen samen voor het uitbroeden van de eieren en voor de voeding en opvoeding van de kuikens.
Bij de Antarctische keizerspinguïn bijvoorbeeld, de grootste van alle pinguïnsoorten, laat op een gegeven ogenblik het vrouwtje het uitbroeden van hun ene ei over aan de man en gaat naar zee om te vissen. Twee maanden continu broeden liggen nu voor hem en na totaal 3 maanden zonder eten keert zijn vrouw terug met voedsel – alleen voor het kuiken – om van haar kant weer eens een bijdrage te leveren. Pas dan kan de man weer naar zijn viswater. Volstrekte gelijkheid in taakverdeling en verantwoordelijkheid in het huishouden dus.
De vraag mag dan ook best eens worden gesteld of de traditionele rolverdeling in mensengezinnen nog wel bruikbaar is – zo niet contraproductief – in onze tijd van gelijke rechten en kansen voor mannen en vrouwen, en gevoel voor rechtvaardigheid.
Door in het gezin steeds alleen de vrouwelijke partner voor het huishouden en de kinderen te laten zorgen en niet te laten deelnemen aan ander werk, wordt natuurlijk veel talent onvoldoende, helemaal niet óf zelfs verkeerd gebruikt.
En dat geldt vanzelfsprekend voor beide partners
De vraag is of we ons dat nu nog wel kunnen veroorloven, los van het feit dat iedereen – man en vrouw – het recht en misschien ook wel de plicht heeft om dat werk te doen waarvoor zij de meeste aanleg hebben en wat ze het liefst doen.
Misschien móeten we wel veranderen – ‘evolueren’ dus – om onze soort te laten overleven!

Is de lichaamstemperatuur van warmbloedige dieren altijd de zelfde?

Zoals dieren in de woestijn hun lichaamstemperatuur soms moeten laten stijgen om te overleven, doen veel dieren in koudere windstreken tijdens de winterperiode juist het tegenovergestelde. Als de dagen korter en kouder worden en er voor veel dieren maar weinig voedsel is te vinden, blijven er maar een paar mogelijkheden over. Doortobben zoals veel vogels doen en reeën en vossen, overwinteren in het warme zuiden zoals trekvogels als zwaluwen, grutto’s en tureluurs hebben bedacht of kou en honger ontvluchten door de winter geheel of gedeeltelijk in winterslaap te gaan. Tijdens deze periode daalt de lichaamstemperatuur, de meeste lichaamsfuncties verlopen vertraagd en de hartslag en ademhaling is trager dan normaal, zodat er bijna geen energie verbruikt wordt en er dus bijna geen voedsel nodig is.
Iedereen denkt natuurlijk meteen aan beren als het gaat om winterslaap, maar van een echte winterslaap kan niet eens worden gesproken. De relmuis is met z’n 7 maanden de absolute kampioen (zevenslaper) en kan net als de egel in zijn ondergrondse nest of bladhoop tijdens de winterslaap zijn lichaamstemperatuur laten dalen. De lichaamstemperatuur van egels daalt van 35,5 C naar 5,0 C en ook de hartslag en de ademhaling zijn vertraagd van resp. 180 naar 9 slagen per minuut en 45 naar 3 per minuut. De vleermuis hangt van oktober tot maart met zijn kop omlaag in een donker plekje in oude bunkers, holle bomen of gewoon ongemerkt op zolder. In winterslaap daalt de lichaamstemperatuur van 39 á 40 graden C tot een of enkele graden boven het vriespunt. De das en de eekhoorn houden maar een korte winterslaap, vaak onderbroken om te eten van de wintervoorraad. Kikkers en padden redden het alleen goed weggedoken in de modder.
Een wel heel bijzonder soort winterslaap – of beter een erg diepe nachtrust – wordt gehouden door de kolibrie. Voor dit nectaretertje is de nacht gewoon te koud en te lang voor de geringe energievoorraad die hij in zijn kleine lijfje kan herbergen. Door nu zijn lichaamstemperatuur ’s nachts zover te laten dalen dat het nog net in leven blijft, wordt het energiegebruik ruim gehalveerd. Net genoeg om de nacht door te komen. Bij het wakker worden kost het wel 20 minuten spier trillen en vleugel klapperen om temperatuur, hartslag en ademhaling weer op niveau te krijgen en klaar te zijn voor een dagelijkse nieuwe tour de force.

Hebben dieren recht op seks?

“The greatness of a nation and its moral progress can be measured by the way its animals are treated.”
Mahatma Gandhi

Onlangs wisten dieractivisten de voorpagina’s van het wereldnieuws te halen met de petitie ‘Seks voor Dieren’. Hierin viel te lezen dat het dieronvriendelijk is om dieren seksueel genot te onthouden. Vooral de praktijk van de kunstmatige inseminatie, zoals in sommige branches van de veehouderij gebruikelijk en zelfs noodzakelijk, kreeg de volle laag.
Boris van Oirschot van de Afdeling Amsterdam stelde zich ten doel 40.000 handtekeningen te verzamelen zodat het recht op seks voor dieren een serieus discussie onderwerp kon worden in het parlement. Van Oirschot: ‘jaarlijks komen in ons land 1.3 miljoen stuks rundvee, 10 miljoen varkens en miljoenen kippen als maagd aan hun eind omdat alles en iedereen kunstmatig wordt geïnsemineerd’. En dat hebben ze met hun harde werken niet verdiend.

Je kon er natuurlijk op wachten. Geheel in de lijn van onze soms doorslaande bekommernis daar waar het welzijn van dieren betreft moest ooit het recht op seks aan bod komen.
Al enkele jaren geleden werd de scheiding van moederdier en jong vóór de speenleeftijd een serieus discussiepunt. De scheiding – afhankelijk van de soort – mag inderdaad worden beschouwd als een traumatisch gebeuren voor zowel moederdier als jong. In dierentuinland geldt het hebben van nakomelingen als een belangrijke gedragsverrijkende maatregel.
Logisch dat eindelijk het ontberen van een normaal seksleven aan bod komt.

Pas sinds zo’n 125 jaar praten we weer serieus over dierenwelzijn, resulterend in de Gezondheids en Welzijnswet voor Dieren (24 september 1992). Artikel 36 uit deze wet, tevens van toepassing op dieren die niet worden gehouden, stelt duidelijk dat het verboden is de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen, en dat een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen. Of de zorg voor een adequaat seksleven daar onderdeel van hoort uit te maken houdt de gemoederen dus danig bezig.
Maar laten we vooral eens kijken hoe het nu zit met de behoeften in het dierenrijk.

Eerst even onze soort. Deelname van de individuele mens aan het voortplantingsproces is, zoals bij veel dieren het geval is, niet het alleenrecht van de leider. Weliswaar lijken mensenleiders vaker aan veelwijverij te doen dan Jan Modaal, maar dat kan te maken hebben met inkomen en machtspositie. Zoals Henry Kissinger al stelde; ‘macht is het beste afrodisiacum’.
Maar in principe doen we ons monogaam voor. Van onze soort komen dan ook vrijwel alle individuen aan de beurt en dat is leuk voor de betrokkenen.
Bij de mens komt zelfs niet alleen seks voor zonder voortplanting door geboortebeperkende methoden, maar ook voortplanting zonder seks door behandeling van gestoorde vruchtbaarheid met moderne voortplantingstechnieken. Dat laatste geldt inmiddels ook voor veel diersoorten.

Maar eerst nog even een enkele regel gewijd aan dierenwelzijn. Er bestaat nog veel controverse over een sluitende definitie. Door wetenschappers veelal als verouderd beschouwd zijn ‘de 5 vrijheden’ ooit geformuleerd door het Brambell Comité (1967). De opsomming is echter bepaald praktisch in de ogen van de (kritische) consument: een dier moet vrij zijn van honger, dorst en ondervoeding, het moet vrij zijn van fysiek en fysiologisch ongerief, van pijn, verwonding en ziektes, het moet het normale gedrag kunnen uitvoeren (b.v. kunnen ontsnappen aan agressie van soortgenoten en voedselschaarste) en ten slotte moet een dier worden gevrijwaard van angst en chronische stress (waaronder extreme koude of hitte, én honger zeker moeten worden genoemd). Inspelend op de laatste 2 vrijheden: natuurlijk – zeker via onze onvermijdelijk antropomorfe benadering – behoort ook het bedrijven c.q. ondergaan van seks bij normaal gedrag.
Maar ook mag niet worden vergeten dat de voortplanting en alles wat daaraan vooraf gaat vaak gepaard gaat met geweld, angst en chronische stress – óók in het dierenrijk.
Laten we het er maar even op houden dat het Brambell Comité deze problematiek en onze bijbehorende tobberij en medeleven niet konden voorzien.

Op zich is deze formulering van dierenwelzijn een bijzonder praktische benadering van publiek en problematiek. Want wat moeten de burger, de politicus en het behoeftig hunkerend dier met al die nieuwe en vaak erg wollige definities. Bovenal is belangrijk, dat het dier zijn of haar specifieke soort eigen gedrag kan vertonen, d.w.z. dat het kan leven in harmonie met de omgeving; een omgeving die dus zo is ingericht, dat het dier zich met de het ten dienste staande fysiologische en anatomische mogelijkheden kan aanpassen aan die omgeving. Het soort specifieke gedrag van het dier moet hierbij tot zijn recht kunnen komen.

We moeten ons echter wel realiseren dat er geen normaal voedsel zoekgedrag bij het dier ontstaat zonder honger en geen alles overheersende zoektocht naar een geschikte partner zonder de ernstige hormonale aandrang, stress en rangordegevechten in de voortplantingsperiode. Maar dat vinden we natuurlijk.
Wat echter ook natuurlijk is, en dat zien de geestelijke vaders en moeders van ‘Dieren hebben recht op Seks’ over het hoofd, dat in de natuur ook maar een deel van de dieren aan bod komt. En dat geldt zeker voor de mannelijke individuen van de stamvormen van onze (landbouw)huisdieren. In de praktijk komen doorgaans wèl alle vrouwelijke dieren aan de beurt maar voor de mannetjes is het afzien. Rangordegevechten om territoria, voedselbronnen en vrouwelijke soortgenoten maken dat bij de meeste soorten maar enkele individuen seksueel aan hun trekken komen. De meeste wacht een dor celibatair bestaan in vrijgezellen kuddes, als afgewezen of verstoten individu of hormonaal op non actief gestelde medewerker.
Soms wordt de herenliefde bedreven.

Een extreem voorbeeld van ‘seksuele ontbering’ zien we bij de naakte molrat: iedere molratkolonie (40 tot 300 dieren) bijvoorbeeld wordt geregeerd door één koningin. Zij alleen brengt de nakomelingen voort. Ze wordt daarbij verzorgd door enkele niet-werkende echtgenoten, die dikker en trager zijn dan de échte werkers. Deze laatste graven de gangen, houden deze schoon en verzame­len voor alle leden van de gemeenschap voedsel als plantenwortels en knollen, soms insectenlarven en wormen. De sterkere onder hen verdedigen de kolonie tegen binnenval­len­de slangen, kleine roofdieren of soortgenoten. De koningin is in staat de seksuele rijping van de andere wijfjes te onderdrukken
Iets dichter bij huis: bij in groepen jagende hondachtigen als wolven en Afrikaanse wilde honden is het nauwelijks anders: slechts de hoogst in rang opgeklommen reu en teef produceren nakomelingen. De rest wordt hormonaal op non-actief gesteld en helpt bij het grootbrengen, beschermen en voeden van de jongen.
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn geworden dat in de wilde situatie voor groot aantal individuele dieren seks een onvervulde droom blijft.
Veel ongebonden individuen, vooral in hun jonge jaren, bespringen dan maar seksegenoten. Soms met oprechte homoseksuele gevoelens, maar vaker geldt: ‘honger maakt rauwe bonen zoet’.

Maar ook voor die dieren die seksueel wél op natuurlijke wijze aan hun trekken komen moet het in de ogen van de opstellers van de petitie afzien zijn. Vergeten wordt vaak dat alleen bij mens en dwergchimpansee, beide seksen 365 dagen per jaar bereid zijn tot paren. Een unicum in het dierenrijk. Een ordentelijke diersoort beperkt dit soort risicovolle, én energie, aandacht en tijd slurpende bezigheden tot die momenten binnen de voortplantingscyclus dat het werkelijk zoden aan de dijk zet. Dus alleen seks rond de eisprong.
En dan te bedenken dat de meeste diersoorten niet eens het gehele jaar vruchtbaar zijn maar slechts in een beperkte periode binnen het kalenderjaar een of meer voortplantingscycli doormaken. En als vrouwelijke dieren ouder worden en hun cyclus ligt plat gebeurt er helemaal niets opwindends meer. Bij onze soort kan ‘het’ tot op hoge leeftijd doorgaan.
Ten slotte, bij sommige diersoorten zijn draagtijd en speenperiode dermate lang dat bij voorbeeld in het geval van de olifantkoe er eens in de 5 tot 6 jaar wordt gepaard.
Dan komen in de ogen van de opstellers van de petitie de stamvormen van onze (landbouw)huisdieren als wilde runderen, paarden, schapen, varkens en honden er nog genadig van af. Zij hoeven slechts een tot twee jaar te hunkeren naar de daad.
Vele hunkeren überhaupt niet, zij zijn aan het eind van hun bestaan nog niet geslachtsrijp.

Gelukkig heeft Mahatma Gandhi het allemaal niet meer hoeven meemaken.

Zijn er ook dieren die gereedschap gebruiken?

Het gebruik van werktuigen is wijdverbreid in het dierenrijk. Zo kraken chimpansees noten, zelfs kokosnoten, door deze op een steen stuk te slaan of er met een steen op te slaan, afhankelijk van de gewoonte of cultuur in hun groep. Maar termieten hengelen is het klassieke voorbeeld. Tal van observaties zijn gedaan hoe oudere chimpansees jongen leren hoe je met een flexibel twijgje via een gangetje in een termietenheuvel naar voedzame lekkernij kunt vissen. De geïrriteerde termieten vallen het takje aan, de chimpansee trekt het langzaam terug uit het binnenste van de heuvel en snoept de insecten van het twijgje.
Ook maken chimpansees constructies van stokken om uit hun dierentuinverblijf te ontsnappen of bananen te pakken die anders onbereikbaar hoog hangen. Ze gebruiken in het wild bladeren om uit te drinken en vissen met een stok door de tralies zelfs de sleutels van hun binnenverblijf van het haakje aan de muur om de blik te verruimen. Japanse makaken wassen met zand bevuild eten in water. Net als mensapen, als ze eenmaal iets hebben uitgevonden, leren ze het aan anderen.
Sommige soorten kraaien maken van ijzerdraad haakjes om lekkere hapjes uit een plastic buisje te vissen.

Maar ook veel andere dieren gebruiken voorwerpen of trucks, maar dat is bijna allemaal aangeboren. Lammergieren bijvoorbeeld nemen een zwaar bot hoog mee in de lucht en droppen dat dan op een rots om zo bij het voedzame merg te kunnen. Voor de oostkust van Noord Amerika slaan zeeotters met een steen oesters op hun borst stuk zodat ze bij de inhoud kunnen en op de Galapagos eilanden peuteren Darwinvinken met een afgebroken stekel van cactus insecten uit scheuren in een rots of spleten in een boom. Een groene reigersoort uit de tropen gooit kleine voorwerpen in het water om vissen te lokken en de rest kun je wel raden. Ten slotte Egyptische aasgieren slaan of gooien met een steen in hun snavel struisvogeleieren stuk, waarvan ze de eischaal zonder hulpmiddelen nooit zouden kunnen breken.
Een verbijsterende opsomming maar door de gebruikers niet zelf bedacht.
Dat geldt overigens niet voor de octopussen in sommige publieksaquaria, die met hun armen vol zuignappen een deksel van een jampot draaien om bij een garnaal te kunnen.

Twee kunstenaars hebben olifanten schilderles gegeven. Met het geld dat de schilderijen opleveren, worden zieke en gewonde olifanten opgevangen en verzorgd. De schilder-olifanten hebben een palet met een paar kleuren en houden met hun slurf een kwast vast. Ze hebben geleerd om zo strepen en vlekken te schilderen op grote vellen papier. Een keer werden de schilderijen onopgemerkt in een Amerikaans museum voor moderne kunst opgehangen. In de afgelopen jaren zijn in dierentuinen en in opvang- en rehabilitatiecentra voor door landmijnen gewonde olifanten, dikhuiden aan het schilderen gezet. Ook Artisolifanten hebben met verve de kwast gehanteerd – puur ‘non figuratief’ natuurlijk. De niet onaanzienlijke opbrengst van de verkochte kunstwerken kwam ten goede aan de opvangcentra voor gewonde olifanten in zuidoost Azië. Maar ook mensapen hebben wel eens artistieke neigingen – soms zelfs met hun eigen poep op de muur. Maar of er sprake is van echte kunstuitingen…

In 2006 werden sensationele filmbeelden getoond waarop te zien was hoe een gorilla met een stok zorgvuldig de diepte peilde van een riviertje om veilig de overkant te bereiken.

Bouwen vogels weleens meer dan alleen een nest?

De prieelvogels van Australië en Nieuw Guinea zijn wel heel bijzondere architecten, constructeurs en aannemers. Zij behoren namelijk tot de zeer weinige diersoorten, die naast spierballen, baltsgedrag, zang en pluimage, ook aardse bezittingen in de strijd werpen.
De mannetjes bouwen (soortspecifieke) priëlen en verrassende siertuinen van gras, takjes en bladeren en leuken deze vervolgens op met slakkenhuisjes, kleurige insecten­ en bloe­men. In de buurt van dorpjes vind je er soms zelfs vrolijk gekleurde kroonkurken en stukjes plastic aan toegevoegd. Soms zijn het eenvoudige bouwsels in de vorm van een hutje, ronde schutting of gangetje van twijgjes, maar sommige soorten maken heel ingenieuze driedimensionale bouwsels rond een struikje bijvoorbeeld. Opmerkelijk is: hoe kleuriger en uitbundiger hun veren des te minder maken ze c.q. hoeven ze te maken van hun priëlen. Soorten waarvan de mannetjes die op hun kleurloze vrouwtjes lijken moeten hun kwaliteiten als echtgenoot tonen door het maken van heel ingewikkelde bouwsels en mooie versiersels. En alles natuurlijk omlijst met gezang. Het zijn meesters in het imiteren van menselijk gebabbel, het geluid van een waterval, een remmende auto of bijvoorbeeld het geknor of gegil van een varken.
Voortdu­rend proberen de mannetjes elkaars bouwsels te beschadigen en de versiersels te ontvreemden ten behoe­ve van het eigen prieel. Niet ongevaarlijk want ze verliezen daarbij alle dreiging van roofdieren volledig uit het oog. Verander je iets aan hun prieel dan hebben ze dat meteen door en brengen direct weer alles in de oude staat.
Niet lang geleden werd ontdenkt dat aan de lokkende en lonkende combinatie van verentooi, prieelconstructie en versiering en zang nog een vierde onderscheidende component moet worden toegevoegd: de buzz-wing flip, ingewikkelde vliegcapriolen dus.
De vrouwtjes verlenen (natuurlijk) hun gun­sten aan de mannen die er het best uitzien, de mooiste vliegkunsten vertonen, het mooist zingen en aan het onderlinge geweld het mooiste bouwwerk overhouden. En terecht, zij zijn immers het best in staat gebleken hun bezittingen te bescher­men. Dit in de hoop dat zij later hetzelfde zullen doen met het nest, de eieren en de jongen.

Hoe ‘wild’ zijn onze dierentuindieren?

In de dierentuinwereld is het streven – en dat doel is vrijwel bereikt – om bij het instandhouden van de collecties totaal onafhankelijk te zijn van wildvang.
Duidelijk zal zijn dat ook hier het gevaar van domesticatie levensgroot op de loer ligt.
Bij onderzoek aan exotische dieren in mensenhand werd geconstateerd dat frequent gedragsveranderingen, onvruchtbaarheid, kleurvariatie, vormafwijkingen aan kop, gebit, staart en oren, vermindering van herseninhoud, verandering van structuur van de hersenschors en verkorting van darmkanaal optreden. Soms zijn deze veranderingen te wijten aan de veranderde voeding, de onnatuurlijke huisvesting of gebrek aan beweging of omgevingsstimulie, maar in andere gevallen moet gedacht worden aan de niet natuurlijke seksuele selectie.
In het uitgebreide overzichtsartikel ‘The effects of captivity on the morphology of domesticated, captive and feral animals’ maken de auteurs O’Regan en Kitchener zich terecht zorgen over de kwaliteit van in gevangenschap gefokte wilde dieren in relatie tot rehabilitatieprojecten.
Ook uit ander onderzoek blijkt dat selectie gedurende slechts een beperkt aantal generaties op individuen, die zich onderscheiden door tamheid en aanpassingsvermogen aan de door ons geschapen omstandigheden, markante morfologische veranderingen teweeg kan brengen.

Als wij op de traditionele wijze doorgaan en als mens bepalen wie zich mag voortplanten en hoe vaak, én met wie onze exotische dieren de echtelijke sponde delen is domesticatie en verlies van genetische variatie onvermijdelijk. In dierentuinen wordt via internationale fokprogramma’s in ieder geval alles in het werk gesteld om inteelt te vermijden, erfelijke aandoeningen te elimineren en er voor te zorgen dat – voor zover bekend – de juiste soort en ondersoort bij elkaar worden gebracht.

Het behoud van maximale, of beter optimale genetische variatie is van belang om in het wild teruggebrachte dieren bij rehabilitatieprojecten de grootste overlevingskans te bieden.
Wij willen van onze dieren dan ook beslist géén domesticatieproducten maken.
En dat is vrijwel onmogelijk als het natuurlijke seksuele selectieproces buitenspel wordt gezet.
Zaak is dus om het normale voortplantingsproces in dierentuinen, incl. het complexe proces van partnerkeuze, zo natuurgetrouw mogelijk na te bootsen. Alleen geslachtelijke voort­planting garandeert voldoende variëteit in het nageslacht om de steeds verande­rende omstandighe­den het hoofd te kunnen bieden. Want erfelijk materi­aal dient steeds weer in nieuwe combinaties aan de gesel van het dagelijks bestaan te worden aange­boden om als soort te kunnen overleven.

Omdat natuurlijke partnerkeuze in dierentuindieren geen kans krijgt kan men zich afvragen – mede naar aanleiding van de bevindingen bij experimenten op proefdieren – of de frequent in dierentuinen geconstateerde onverenigbaarheid van individuele karakters en de soms daar uit voortvloeiende agressie, verwondingen en ongelukken, onvruchtbaarheid van bepaalde partner combinaties, lange geboorte intervallen, de vaak hoge frequentie van embryonale, neonatale en juveniele sterfte, en de soms slechte kwaliteit van de nakomelingen, hiervan een gevolg zijn.

Ten slotte, als een belangrijk deel van het takenpakket van dierentuinen bestaat uit het in stand houden van bedreigde diersoorten en het ter beschikking stellen van dieren ten behoeve van natuurbehoudprojecten, dan lijkt het zinnig te onderzoeken op welke wijze een meer natuurlijke vorm van partnercombinatie tot stand kan worden gebracht. Selectie op basis van geselecteerde MHC combinaties lijkt hiertoe de aangewezen weg. Onderzoek in dezen is dan ook dringend gewenst. In feite een doelstelling die niet tot 2040 kan wachten.

Waarom laten mijn dorpsgenoten hun katten loslopen?

Het is lente en de vrolijke baltsroep van kieviten, grutto’s en andere weidevogels is weer volop in de lucht. Maar hoe hoopvol ook dit lentegeluid, met de Waterlandse weidevogels gaat het niet goed. De aantallen nemen ieder jaar af en dat betekent een ernstige verarming van de weilanden rondom ons dorp. Met name aan de noordzijde is dat onmiskenbaar.

Die jaarlijkse achteruitgang heeft een veelheid van oorzaken. Soms heeft het te maken met het beheer van de weilanden, zoals maaien, mesten of slootonderhoud met schadelijke middelen of methoden. Maar dat geldt niet voor het ecologisch verantwoord beheerde land van de familie Spaans. Vaker echter lijken kraaien en eksters, maar ook vossen en loslopende poezen oorzaak van de dramatische afname van de weidevogelstand.

Nu zijn kraaien, eksters en vossen wilde dieren, die in principe in Waterland thuishoren. In geval van overlast en schade bestaat er wetgeving gericht op de regulering van de aantallen.
Met katten ligt de zaak anders. Die behoren natuurlijk niet tot de van nature in ons land thuis-horende diersoorten. Het zijn ook geen wilde dieren – hoewel ze makkelijk verwilderen – maar afstammelingen van de Libische wilde kat, waarvan het domesticatieproces vermoedelijk zo’n 9000 jaar geleden is begonnen. Dagelijks kan ik met eigen ogen zien hoe minstens 5 poezen alles wat op hun weg komt aan vogels, kikkers en kleine zoogdieren doodt.

Dat is de natuur van het dier zult u als poezenbezitter stellen, maar ook hondeneigenaren worden geacht het van nature aanwezige jachtinstinct van hun huisdier in toom te houden en te verhinderen dat ze een slachting onder schapen aanrichten. Als bezitter van enkele legkippen zorg ik er met behulp van hok en kippenren voor dat mijn pluimvee niet de bollen uit de grond spit bij de buren en hun terras bevuilt. Hoewel ook geheel de natuur van kippen.
Maar wel wordt het heel gewoon gevonden als poezen zich aan weidevogels te goed doen, de door mij gekoesterde vogels uit mijn tuin te pakken nemen, graven in mijn moestuin en hun uitwerpselen achterlaten in de grond waarin ik even later weer loop te tuinieren.
En ook een belletje rond de nek van uw poes helpt onze Waterlandse vogels niet. Wel worden zo veel volwassen vogels gered, maar voor jonge weidevogels of voor hulpeloze kuikens in nesten is er natuurlijk geen ontsnappen aan.

Natuurlijk gunt iedereen u uw huisdier, alleen de overlast voor anderen is vaak ondragelijk.
Ons verzoek is dan ook om uw poezen, net als alle hondenbezitters, pluimveehouders en eigenaren van andere huisdieren doen, in uw eigen tuin en huis te houden.

Waarom zijn de buikveren van de quetzal rood?

Alleen bij de quetzal schijnen de uitbundige bevedering en andere toeters en bellen op een andere manier dan door evolutionaire sturing tot stand gekomen. De nationale vogel van Guatamala genoot in de pre-Columbiaanse culturen, met name bij de Maya’s en de Azteken, bijzondere verering. Het dragen van quetzalveren in de hoofdtooien was slechts aan de allerhoogste kasten voorbehouden. De schitterende combinatie van glanzend groene veren van boven en fel rode veren aan de buikzijde, én de ruim 1 meter lange sleep maakten de vogel tot een belangrijk handelsproduct, dat uit de religieuze belevingswereld van Midden-Amerikaanse volkeren niet meer viel weg te denken.
De Indiaanse legende gaat, dat toen begin 16e eeuw de Spaanse veroveraar Petro de Alvarado zo’n 30.000 Maya’s op het slagveld had omgebracht, zwermen quetzals uit de hemel neerdaalden om als dodenwachten de gedode en stervende krijgers met hun groene veren af te dekken. Het bloed van de gevallen Maya’s heeft daarbij de veren aan de buikzijde van de quetzals blijvend rood gekleurd.

Waarom zo weinig kerstkindjes in het dierenrijk?

Voor wat betreft de planning van het moment van de geboorte kunnen wij nog een voorbeeld nemen aan het dierenrijk; zelden zult u een dier zien dat jarig is tijdens de Kerst, op oude­jaarsdag of tegelijk met Sinterklaas; ook het liefdesleven ligt in deze tijd trouwens volledig stil.
Duidelijk zal zijn dat het voorgaande alleen betrekking heeft op de wilde medebe­wo­ners van het Noordelijk Halfrond. Mid­winter is immers voor deze dieren een slech­te tijd, koud en weinig voedsel; beter is te werpen in het voor­jaar en te paren in zomer of najaar. Huisdieren hebben in de loop van het domesticatieproces deze seizoensgebondenheid opgegeven.
Dierentuindie­ren hebben eveneens geen bood­schap aan deze wetmatigheden, zij dragen inge­bouwde tijdklokken mee gepro­grammeerd op de situatie op het Zuidelijk Halfrond of weten dat het hun en hun nakomelingen aan niets zal ontbreken.

Beloning voor homoseksuele zelfmoord terroristen?

Aangezien een respectabel en gerespecteerd deel van de mannelijke wereldbevolking homoseksueel is mag worden verwacht dat ook een deel van de zelfmoordterroristen een voorkeur heeft voor de eigen sekse.
Maar het lokkertje voor hun hetero collega’s – 72 smachtende vrouwelijke maagden in het paradijs – zal hen letterlijk en figuurlijk niet in vuur en vlam zetten. Gezien enige ferme uitspraken in de Heilige Koran is er voor hen ook geen zicht op 72 mannelijke maagden.
Het lijkt me daarom belangrijk dat homoseksuele zelfmoordterroristen even nadenken voor ze hun lont aansteken. Ze zouden anders in het hiernamaals wel eens erg teleurgesteld kunnen worden.
Maar God kan hen na de grote knal natuurlijk hetero maken en is dat probleem opgelost.