Vroeg of laat moet de vraag opdoemen: waarom zijn de bewoners van het Afrika ten zuiden van de Sahara zwart? Of beter: waarom zijn westerlingen wit?
Van de verschillende menssoorten die zo’n anderhalf miljoen jaar geleden in Afrika naast elkaar leefden heeft er niet één overleefd tot op de dag van vandaag. Uit een van deze soorten of haar opvolgers ontstond circa 180.000 jaar geleden de moderne mens: Homo sapiens. De hele wereldbevolking bestaat louter uit deze soort. Al zijn er kleine verschillen als kroeshaar of sluik haar, onderscheid in lichaamsbouw of huidkleur, er is maar een soort mens overgebleven.
Het kleurverschil is het opvallendst en heeft een interessante evolutionaire achtergrond. Het feit dat de overvloedige pigmentproductie in de opperhuid van donker gekleurde Afrikanen een goede bescherming biedt tegen huidtumoren kan evolutionair nauwelijks van betekenis zijn. Huidtumoren ontstaan doorgaans pas op oudere leeftijd als de belangrijkste voortplantingactiviteiten achter de rug zijn. Niet uitgesloten mag evenwel dat onder bepaalde omstandigheden grootouders voor het overleven van hun kleinkinderen van belang kunnen zijn. Het belangrijkste bij de ‘kleurbepaling’ van de huid lijkt de omzetting van cholesterol in een voorloper van vitamine D in de opperhuid onder invloed van de ultraviolette straling van het zonlicht. Deze verbinding wordt eerst in de lever verder behandeld en daarna in de nieren omgezet in het actieve vitamine D3, essentieel voor een gezonde calciumhuishouding. Vooral vrouwen in de vruchtbare leeftijd hebben veel vitamine D3 nodig om de ontkalking van hun skelet tegen te gaan en om aan de behoefte van de groeiende vrucht en later de baby te kunnen voldoen. Duidelijk zal dan zijn, dat na migratie van Homo sapiens in noordelijke richting, de lichter getinte individuen in het (evolutionaire?) voordeel zijn.
Inmiddels zijn enkele genen gevonden, die verantwoordelijk zijn voor de mate van pigmentatie van de huid. Interessant in dit verband is de constatering dat in vrijwel alle culturen vrouwen niet alleen lichter getint zijn dan mannen, maar mannen ook een voorkeur hebben voor lichter getinte vrouwen. Verschillen in huidkleur in de verschillende delen van de wereld kunnen daarom niet alleen worden terug gevoerd op natuurlijke selectie, maar mogelijk ook op seksuele selectie of ‘genetic drift’, een verschuiving van erfelijke eigenschappen in een populatie onafhankelijk van natuurlijke selectie. Maar ook een combinatie van de voorgaande processen is mogelijk. Passend in deze gedachte is de constatering dat de oerbevolking van zuidelijk Afrika, de Khoisan (vroeger Hottentotten genoemd) aanzienlijk lichter van huidkleur zijn dan de Bantu-sprekende stammen die pas zo’n duizend jaar geleden vanuit Equatoriaal Afrika naar het meer gematigde klimaat van zuidelijk Afrika met haar geringere UV-straling zijn geëmigreerd.
De donker getinte Inuït hebben weinig te vrezen van de lange poolwinters: hun dieet van vette vis en zeezoogdieren staat garant voor voldoende vitamine D.
Huidkleur is het evolutionair resultaat van talloze generaties aanpassing aan de hoeveelheid ultraviolette straling van de regio waarheen de migrerende mens zich bewoog. De grote en abrupte sprongen die migranten de laatste eeuwen maken zorgen dan ook voor veel huidtumoren bij blanken in de tropen en rachitis bij donkergekleurde mensen in het noorden van Europa en Noord-Amerika.
Merkwaardig is de populariteit van ‘bleekmiddelen’ – waaronder zeer agressieve – waarmee een donker gekleurde huid een tintje lichter kan worden gemaakt.
Aan de andere kant lopen personen met een lichtere huid een vergrote kans op de afbraak van folinezuur (vitamine B11) onder invloed van zonlicht. Bij te lage folinezuur gehaltes kunnen te weinig rode en witte bloedcellen worden gevormd en bij mannen kunnen storingen optreden in de zaadcelvorming terwijl bij folinezuurtekorten bij zwangere vrouwen foetussen een verhoogde kans lopen op een ‘open ruggetje’ of andere geboortedefecten. Een rol bij het ontstaan van hart- en vaatziekten wordt vermoed. Een subtiele balans dus: aan de ene kant is veel zonlicht nodig voor de vorming van vitamine D3 en aan de andere kant mag het weer niet te veel zijn in verband met de nadelige effecten op folinezuur afbraak.
Dieren hebben het in dit opzicht makkelijker: de huidpigmentatie in combinatie met een meer of minder dichte vacht bepaalt de hoeveelheid effectieve ultraviolette straling. In de tropen zijn het dan ook uitsluitend aan het water gebonden zoogdieren als nijlpaarden, zeekoeien, dolfijnen en walvissen, die haarloos zijn, óf de louter ondergronds levende Oost-Afrikaanse naakte molratten.
Homo was veroordeeld tot naaktheid om zijn zweetklieren optimaal de kans te geven de lichaamstemperatuur te kunnen regelen. Een optimaal gepigmenteerde huid is dan onontbeerlijk, enerzijds voor een adequate vitamine D-synthese, anderzijds om de afbraak van folinezuur of vitamine B11 te verhinderen.
Ik verwacht niet dat lezing van het voorgaande racisten op andere gedachten zal brengen. De materie is daarvoor voor hen ongetwijfeld te complex.
Albinisme komt voor bij zowel mensen als dieren. In het wild is albinisme zeldzaam want het ontbreken van pigment is bij zowel de prooi als het roofdier nadelig. Als prooi ben je je schutkleur kwijt en als roofdier zien ze je al van verre aankomen. Het is een erfelijke aandoening, veroorzaakt door één gen, waarbij het pigment melanine in haar en huid ontbreekt.
Het hebben van een witte vacht (ijsbeer) of huid (Europeaan) alleen is nog geen albinisme.
Albinisme bij de mens is een zeldzame genetische afwijking die alle rassen treft. In zwart Afrika worden relatief veel mensen geboren als albino. In sommige regio’s hebben ze de status van magiër of ziener, maar in zuidelijk Afrika is het leven als ‘blanke zwarte’ geen pretje. Soms wordt de moeder verdacht van een relatie met een blanke, soms wordt albinisme gezien als een vloek of hekserij. Veel kinderen sterven een voortijdige dood.
Het percentage Europeanen dat drager is van het albinogen is vrij laag, circa 1,4 procent. Dat betekent dat een op de zeventig drager is van het albino-gen. Maar één op de zeventienduizend Europeanen is ook daadwerkelijk een echte albino. In Afrika ligt de frequentie veel hoger: één op de vier á vijfduizend. Bijna alle albino’s krijgen problemen met de ogen, hebben veelvuldig last van huidverbranding met wondjes en blaren en lopen een grote kans op het krijgen van huidkanker. Gelukkig is de maatschappelijke uitsluiting van albino’s in sommige regio’s als Zuid-Afrika en Zimbabwe de laatste jaren verminderd. Maar in Namibië is er geen enkele steun van de overheid en ook in Botswana en Mozambique wordt weinig gedaan om het lot en lijden van albino’s te verzachten.
Veertien tot twaalfduizend jaar geleden begon de kolonisatie van Noord Amerika vanuit Siberië en zo’n 1000 jaar later werd de zuidpunt van het continent bereikt. Dat indianenstammen uit het equatoriaal Amerika (nog?) niet de pigmentatiegraad van stammen uit equatoriaal Afrika hebben aangenomen zou te maken kunnen hebben met de veilige beschutting tegen UV straling door het bladerdak van het regenwoud.