Probeer ook eens iets volstrekt zinloos

Op 19 juni 2003 werd het volgende verzoek gericht aan het Bestuur van ABN AMRO:

Graag vraag ik uw aandacht voor een zaak die onze beide ondernemingen op een verrassende manier bindt.
Bijna één hectare Artis, globaal gelegen naast Flamingoserre en Artisbibliotheek, wordt thans ontwikkeld tot een attractieve presentatie, waarin diersoorten van de Zuid-Amerikaanse pampa en het aangrenzende heuvelland tezamen worden gehuisvest. De financiering – anderhalf miljoen Euro – wordt mogelijk gemaakt door de Gemeente Amsterdam Afdeling Economische Zaken.
De populatie zal onder andere bestaan uit guanaco’s, vicunia’s, lama’s, mara’s, capibara’s, gemaande miereneters, Chileense flamingo’s, coscorobazwanen en nandoes. Voor de manenwolven is een apart verblijf ingericht. Het betreft een combinatie van aantrekkelijke en levendige dieren waarvan enkele veelvuldig van het water gebruik maken.

Tijdens de grondwerkzaamheden werd echter een ernstige loodvervuiling geconstateerd van zes keer de norm, resulterend in maandenlange vertraging van de werkzaamheden en een ruim
€ 100.000 kostende, verplichte sanering. Absoluut een ‘must’ voor de veiligheid van onze dieren.
Het betreft hier met lood vervuild baggerslib, dat honderden jaren geleden moet zijn gestort op de oevers van de toenmalige voorzetting van de Nieuwe Prinsengracht, thans Artisvijvers.

De werkelijke herkomst van het lood is natuurlijk niet duidelijk, maar informatie van de Archeologische Dienst van de Gemeente Amsterdam leerde, dat het mogelijk afkomstig is van werven en toeleverende industrieën van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC).
Op het nabijgelegen Roeterseiland bestond in de 17e en 18e eeuw namelijk veel industriële activiteit, waaronder diverse bedrijven voor de productie van loodhoudende verven.
Bekend is dat – daar waar drinkwater in loden waterleidingen maximaal slechts 1,5 mg/kg lood bevat – loodhoudende verven met hun loodgehalte van 100.000 mg/kg het milieu veel zwaarder belasten.
Verder werd lood natuurlijk gebruikt als scheepsballast, voor de productie van loodslabs, theelood voor de bekleding van theekisten, drukletters en verzegelloodjes.

In onze zoektocht naar de ‘vervuiler’ kwamen wij tot het volgende: rond de Franse inval ging de VOC failliet en werd de handel op de Oost geleidelijk overgenomen door de Engelsen.
Op 24 december 1795 werd het ‘Decreet tot vernietiging van het tegenwoordig bewind der VOC’ aangenomen en op 1 maart 1796 moesten de bewindhebbers plaats maken voor het 21 leden tellend ‘Committé tot de zaken van de Oostindische Handel en Bezittingen’.
De compagnie was niet opgeheven, maar genationaliseerd. Het octrooi werd gehandhaafd.

Teneinde na de Franse overheersing de Indische handel daadwerkelijk terug te winnen op de concurrentie werd op 24 maart 1824 bij Koninklijk Besluit de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) opgericht. Het geesteskind van Koning Willem I nam de taken van de vroegere VOC over, vooral daar waar het de bundeling betrof van de risico’s en kosten van de vaart op Indië, het bestuur, ordehandhaving en handel. Evenals de VOC, die 25 jaar eerder definitief ten onder was gegaan, was zij een echte handelsmaatschappij, had ook vestigingen in Amsterdam, Rotterdam, Middelburg, en Batavia, en nam haar intrek in voormalige VOC factorijen in Decima (Japan) en de Chinese havenstad Kanton. Haar Indische bijnaam luidde dan ook niet zonder reden: ‘kompenie ketjil’, de kleine compagnie.
De relatie tussen de NHM en ABN AMRO wordt het best weergegeven in het voorwoord van mr. P.J. Kalff, oud-voorzitter van de Raad van Bestuur ABN AMRO, in het jubileumboek ‘Wereldwijd bankieren, ABN AMRO 1824-1999’ (Uitg. ABN AMRO NV, Amsterdam 1999):
‘Het 175-jarig jubileum van de grootste bank van Nederland, zonder twijfel een gebeurtenis om bij stil te staan. Op 29 maart 1824 werd bij Koninklijk Besluit van Koning Willem I de Nederlandsche Handel-Maatschappij, de oudste rechtsvoorganger van ABN AMRO, opgericht om de handel tussen Nederland en Nederlands-Indië weer op gang te brengen’.
Hoewel het voorgaande historisch gezien natuurlijk geen ‘sluitend bewijs’ kan worden genoemd, ligt een relatie tussen de geconstateerde loodvervuiling in Artis en de industriële activiteiten waarin uiteindelijk ABN AMRO haar wortels heeft, enigszins voor de hand.
Het is dan ook om die reden, dat ik u verzoek het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra (1838) te willen bijstaan in de dekking van de kosten verbonden aan de sanering. Wij van onze kant zullen er voor zorgen dat het onze bezoekers niet kan ontgaan wie ons in dezen heeft ondersteund.

Vanzelfsprekend ben ik bereid een en ander mondeling toe te lichten zo daar van uw kant behoefte aan mocht bestaan. Indien uw tijd het toelaat, bij voorkeur op locatie.

Hoogachtend,

ABN AMRO heeft de strekking van de brief blijkbaar niet begrepen, want op 14 augustus 2003 moet het Bestuur van de bankinstelling nogmaals worden verzocht het verzoek van Artis te honoreren:

Graag wil u hartelijk bedanken voor het feit dat u ons verzoek van 19 juni jl. in behandeling heeft genomen.
Ik denk dat echter mijn schrijven per abuis op de Afdeling Corporate Sponsoring is beland. Wij mikken namelijk absoluut niet op sponsoring door ABN AMRO.
Wij zijn op de hoogte van uw sponsorbeleid, gericht op een beperkt aantal projecten uit de wereld van sport en cultuur.
In ons geval gaat het echter niet om sponsoring maar om ondersteuning bij het verplicht saneren van milieuschadelijke loodvervuiling, welke werd veroorzaakt door industriële activiteiten die mede ten grondslag lagen aan het ontstaan van ABN AMRO.
Het is dan ook om die reden, dat ik mijn verzoek aan u herhaal toch te willen overwegen het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra (1838) te willen bijstaan in de dekking van de kosten verbonden aan de verplichte sanering van de loodvervuiling.

Hoogachtend,

Een toevallige ontmoeting met een hooggeplaatste ABN AMRO employé maakt, dat nog eenmaal een poging wordt ondernomen om de bank tot inkeer te brengen. Maar helaas…:

Hartelijk dank voor uw uitgebreide antwoord van 10 januari jl. op mijn verzoek de financiële consequenties van de loodvervuiling op het Artisterrein nader te willen bestuderen.
Uw conclusie is duidelijk: al bestaat er een ‘verre’ relatie tussen de Verenigde Oostindische Compagnie – de oorspronkelijke vervuiler van het terrein – en ABN-AMRO, een causaal verband tussen ons ‘loodprobleem’ en uw bank ziet u niet en van een bijdrage van uw zijde in de saneringskosten kan dan ook geen sprake zijn.

Wij zijn u evenwel zeer erkentelijk voor de nuttige verwijzing naar de mogelijkheden, die het Ministerie van VROM biedt ten aanzien van een bijdrage in de saneringskosten van historische bodemvervuiling van bedrijventerreinen.
Ten slotte zijn wij verheugd te horen dat de cliëntenontvangst Estate Planning in Artis zo goed is bevallen, dat uw vermogende relaties werden geattendeerd op de fiscaal interessante mogelijkheid van schenking aan Artis en dat in de toekomst gebruik van onze bijzondere accommodatie weer in uw keuzeoverweging wordt meegenomen.

Met vriendelijke groet,
en altijd inzetbaar voor volgende bijeenkomsten,

In Memoriam NORBERT J.G. OLTHUIS

NORBERT J.G. OLTHUIS (28 februari 1925-26 augustus 2009)

De markante tekenaar/kunstschilder Norbert Olthuis is niet meer. De warme plek, die hij had veroverd in de harten van zijn familie en talloze vrienden werd wel het best gedemonstreerd tijdens de indrukwekkende opkomst op de bijzondere herdenkingsbijeenkomst op 5 oktober in de Koningszaal in Artis. Niet alleen werden veel tekeningen, schilderijen en tal van typische ‘Norbertobjecten’ geëxposeerd, ook werd ruim genoten van de voordrachten, zijn favoriete muziek en vooral Norberts Bordeaux.
Alles nog in goed overleg!

Toen hij tijdens de oorlogsjaren als leerling-metaalbewerker bij Stork in Hengelo werkte om zich aan de ‘Arbeitseinsatz’ te onttrekken zat hij daar al eindeloos te tekenen. Na de beëindiging van de bezetting werd hij door zijn hoogste baas, Charles Stork, die onder de indruk was van zijn tekentalent, ontboden. Dankzij deze weldoener kon Norbert zich in Amsterdam vestigen en een vier jarige tekenopleiding volgen.
Wat het tekenen voor hem betekende bracht hij als volgt onder woorden: ‘Als je kind bent komt dat kunnen tekenen ineens in je. Als je ouder wordt zoals bij mij verdwijnt het uit je. Dan heb je het gehad. Ik was toen tachtig jaar.’ Met tekenen moet je elke dag oefenen, zoals je een instrument leert bespelen of leert schrijven. Het vereist discipline om elke dag te fiedelen of de juiste woorden vinden of al tekenend heel losjes iets op papier te krijgen. Soms zei ik:’Ik ben dankbaar dat dit mocht gebeuren deze dag. Soms was het een blijmakende strijd.’

In de jaren 1969 -1981 was hij lector, docent tekenen aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Het stopzetten van de traditionele klassieke opleiding betekende voor de vele vakbekwame docenten, onder wie Norbert, een definitief einde van het dienstverband. Hij stond voor zijn principes.
Voor zover bekend heeft hij nooit officieel geëxposeerd, waardoor hij ook geen naam als kunstenaar heeft kunnen en misschien ook niet heeft willen maken. Niettemin is werk van hem opgenomen in de collecties van het Teylers-museum in Haarlem, het Henriëtte Polak-Museum in Zutphen en het Prentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Kunst was in zijn ogen gedegradeerd tot een cultuurindustrie met kunstenaars als ondernemers. Hij fulmineerde tegen hun onderlinge strijd en het dominante marktgerichte denken.

De kunstschilder Norbert Olthuis was een zeer begenadigd tekenaar.
Naast tekeningen van bijvoorbeeld circusdieren, maakte hij prachtige portrettekeningen. Voor hem bestond er geen scheiding tussen figuratie of abstractie. Hij had een feilloos oog voor de betrekkelijkheid der dingen.
Een andere kant van zijn werk en zijn persoonlijkheid was humor en gevoel voor het absurde. Vanuit die gemoedsgesteldheid, heeft hij zijn leven lang spelenderwijs artefacten gemaakt uit alledaagse voorwerpen.
Als docent aan de Rijksacademie, waar hij zelf in 1957 afstudeerde, heeft hij van 1970 tot 1982 met hart en ziel jonge mensen begeleid in het voorbereidende jaar op weg naar het kunstenaarschap.

Kenners, die werk van Olthuis voor hun instellingen hebben verworven, stellen:
‘In zijn razendsnel neergeschreven studies van dieren heeft hij de kunst van het weglaten, de weergave van het ene, essentiële moment, tot grote hoogte opgevoerd.
Geheel anders van aard, maar niet minder aantrekkelijk, zijn Olthuis’ monumentale, bezonken landschapstekeningen.’

Marijn Schapelhouman (senior conservator tekeningen, Rijksprentenkabinet, Amsterdam)

‘Liefde voor het tekenen en voor de mogelijkheden van het tekenmateriaal straalt van zijn werk af.
Olthuis vertelde ons meeslepend over een krachtige zwarte krijt schets van een circuspaard die onze speciale aandacht trok en schreef spontaan op de achterzijde: EEN PAARD HEEFT POTEN. GEWELDIG!
Er zijn veel kunstenaars die proberen de essentie van hun onderwerp in een snelle schets te vatten, maar zoals Olthuis dat klaarspeelt, zijn er maar weinigen.’

Frank van der Velden (conservator kunsttentoonstellingen Teylers Museum, Haarlem)

‘Norbert Olthuis is één van de weinige kunstenaars in Nederland, die de traditie van de schilder- en tekenkunst voortzet.
Met veel vakkennis weet hij karakteristieken van zijn modellen te typeren en het lukt hem fabuleus goed om dieren, die volop in beweging zijn, op het platte vlak te fixeren.’

Lies Netel (conservator Museum Henriette Polak, Zutphen)

Norbert was een eigenzinnige persoonlijkheid, een non-conformist, soms tegendraads tot in het absurde, maar daardoor ook uniek. Op verzoek gaf hij optredens over de grootst denkbare onzin en de merkwaardigste situaties. Toen hij in 1957 enkele maanden met een ezeltje door Griekenland dwaalde weigerde het dier om op de over een ravijn aangelegde Baileybrug te lopen. Eerst bond hij het dier bij de kop aan de leuning vast, duwde het vervolgens met het achterwerk voorwaarts, maakte de achterpoten vast en de voorkant weer los, herhaalde dit eindeloos tot hij de overkant bereikte. Over deze tocht schreef Mary Renault in haar boek The King must die (1958).

Bijna vijftig jaar woonde en werkte hij in zijn atelierwoning aan de Lauriergracht nr.6. een beperkte ruimte waarin ten tijde van zijn overlijden zich voldoende tekeningen, boeken, schilderijen, objecten en meubels hadden verzameld om meerde ateliers te vullen.
De vele voorwerpen in zijn atelier getuigen van een grote originaliteit en vindingrijkheid. Behalve het bakken van voortreffelijke biefstukken was koken niet aan hem besteed. Daarom at hij meestal uit blik. De conservenblikken werden plat geslagen en in katernen als een boek met een iets ruimer plat geslagen blik als omslag gebundeld. Zo ontstond een reeks metalen boeken over zijn eetgeschiedenis met op de rug de titel ‘Koken uit Blik’, waarbij vermelding van het deelnummer en datum.
Op een van zijn tafels stond een stapel gedeformeerd gereedschap, voornamelijk hamers, waarbij drie hamerkoppen op een steel (je slaat nooit mis) en een toren van aan elkaar gekoppelde driewegstekkers. En niet te vergeten een collage van allerlei aan elkaar gemonteerde tangen van een angstaanjagende schoonheid, een indrukwekkende collectie doosjes met afgebrande lucifers, sculpturen van lege sardineblikjes, mosselschelpen en natuurlijk het oerwoud van gedroogde sinaasappelschillen boven de kachel, geflankeerd door tal van ijzeren voorwerpen waarbij hoefijzers en paardenbitten de hoofdmoot vormden.

Als de stad hem te druk werd trok hij zich terug in zijn zeer primitieve behuizing, een gammel keetje in de bossen bij Delden. De afbeeldingen hiervan staan vermeld in het boekje Cabin Fever, van Marie-France Boyer (1993, p. 48-51) en later nog in het tijdschrift World of Interiors. Een kloon van zijn Amsterdamse atelier, maar dan met uitzicht over maïsvelden, houtwallen en een weiland met Friese paarden. Binnen natuurlijk vol gereedschap en typische ‘Norbertobjecten’, buiten een tableau van lege flessen, ooit gevuld met zijn favoriete Bordeaux.

Met zijn lange grijze haren en sobere kleding was hij tijdens zijn wandelingen door de binnenstad voor velen een herkenbare verschijning. Hij leefde extreem sober, gaf zelden iets voor zichzelf uit en had een zwakte voor charitatieve instellingen, voor hulp aan mensen in nood. Hij benoemde geheel in lijn hiermee dan ook het KWF Kankerbestrijding, Artsen zonder Grenzen en Vluchtelingenwerk Nederland tot zijn enige erfgenamen. Maar ook tijdens zijn turbulente leven schonk hij ruimhartig aan het Leger des Heils en vele andere goede doelen.
De familie, zijn vele vrienden en de Jordaan verloren een markante verschijning en een bijzonder vriend en kunstenaar.

Maarten Frankenhuis en Leo Ikelaar

Managers en andere dieren

Over leiderschap en sekse, biologische drijfveren en ambities

Bij veel vogelsoorten zijn de mannetjes met de uitbundigste pluimage favoriet bij de andere sekse. Van pauwen is bijvoorbeeld bekend dat de hennen de haan met de mooiste en langste staart de eer gunnen. Ook bij veel andere diersoorten – inclusief de onze – heeft de vrouwelijke sekse een voorkeur voor de uitbundigst baltsende, mooist zingende en rijkste en kleurrijkste macho’s.
De vergelijking met uw drijfveren en die van uw bestuurders dringt zich onweerstaanbaar op.

Mannenmaatschappijen in het dierenrijk worden vooral gedomineerd door fysiek en ‘powerplay’, van levensbelang bij het overleven in een gevaarvolle omgeving. In het verre verleden gold dat ongetwijfeld ook voor onze soort. En zelfs nu nog laat u zich in de luren leggen door wasbord en biceps, lipstick en rouge, toupet en facelift. Met andere woorden: jeugd, kracht en gezondheid, synoniem voor vruchtbaarheid, trekken blijkbaar heftig aan. In alle geledingen van het bedrijfsleven en andere slagvelden vindt u er de resten van terug. Zo wordt niet voor niets het merendeel van het pluche in bestuurskamers bezet door mannen. Dat betekent overigens niet dat zij ook de beste managers zijn!

Eigenbelang
Bij veel diersoorten die in groepsverband jagen, dus ook bij de mens, worden doorlopend aanvallen op het leiderschap gepleegd en vooral op de leider zelf.
Bij wolven en Afrikaanse wilde honden noemen we hem de alfa-man of top-reu. Ook hij moet steeds in de gaten houden of er niet aan zijn stoelpoten wordt gezaagd of valkuilen voor hem worden gegraven. Dit soort burgeroorlogen horen blijkbaar bij het leven van in groepsverband jagende hondachtigen.
Het zal u niet onbekend voorkomen. Miljoenen jaren oude gedragspatronen verberg je niet achter krijtstreep. Besturen en de bijbehorende managers demonstreren dergelijk oergedrag dan ook in optima forma. Natuurlijk wel ten koste van het bedrijf, want als het er op aan komt telt alleen het eigenbelang.
We zijn dan ook voortdurend uit op persoonlijk voordeel, het verbeteren van onze eigen positie. De evolutionaire betekenis zal duidelijk zijn: de leidinggevende reu heeft, als het om de voortplanting gaat, het exclusieve dekrecht. De werkplek is dan ook de locatie bij uitstek waar liefdesrelaties opbloeien, waar het zindert tussen de seksen. Gezamenlijke overuren, buitenlandse reizen en seminars maken dat ruim 40 procent ooit een geliefde op de werkvloer ontmoet.
Managers blijken het meest ‘vatbaar’ voor een verhouding of slippertje.

Offers
Hier en daar echter zien we de leiding in handen van vrouwtjes en vrouwen. Vergeleken met de mannenwereld een toonbeeld van rust en geweldloosheid. Waarschijnlijk komt dat doordat vrouwen en vrouwelijke dieren gewoon betere managers zijn dan mannen. Toch stoten zij maar moeizaam door naar de top.
Alles wat overheid en bedrijfsleven hebben aangesleept om het werk specifiek voor vrouwen aantrekkelijker te maken, zoals kolfkamers, flexibele werktijden en bedrijfscrèches, had weinig resultaat. Alsof vrouwen, ondanks hun opleiding en ervaring, hun capaciteiten en wil tot werken, geen carrière lijken te ambiëren. Voor hen zijn harmonie en communicatie belangrijker.
Mannen zijn veel eerder bereid offers te brengen ten gunste van hun carrière. Dat zit in hun genen verankerd. Ik denk dat die offers voor hen ook minder groot zijn dan voor vrouwen. Leiderschap verhoogt immers – alleen in het dierenrijk? – de kans op nazaten. En daar draait het blijkbaar ook bij onze soort om.
Het best wordt de ‘rechtvaardiging’ voor de strijd tussen mannen verwoord in de dialoog tussen Mao Tse Tung en Henry Kissinger. Mao: ‘Hoe komt zo’n dikke en lelijke man als u toch aan zo’n buitengewoon mooie vrouw?’ Waarop Kissinger antwoordde: ‘Macht is het sterkste afrodisiacum en maakt zelfs mij aantrekkelijk!’
Wat Kissinger bedoelde, bleek op de begrafenis van François Mitterand. Na zijn dood liepen er drie vrouwen achter de baar: zijn echtgenote, zijn maîtresse en haar dochter. Een alfa-reu laat zijn potentie zien. Zelfs na zijn dood.

Voor het geval u Cees Fris niet kende

In Memoriam Drs. Cees Fris, 23 december 1947 – 31 december 2009

Op oudejaarsavond overleed geheel onverwacht mijn oude vriend drs. Cees Fris.
Cees Fris is doctorandus in de diergeneeskunde. Cees had iets met mensen, auto’s en natuurlijk met dieren, anders waag je je niet aan zo’n studie.
De volgorde van belangrijkheid laat ik even in het midden, hoewel van iemand, zo lang werkzaam in de communicatie, verwacht mag worden dat de mens voorop zal staan. Maar Cees heeft dat mistige vak levenslang bedreven bij de Gezondheidsdienst voor Dieren.

Dat suggereert natuurlijk een dierenliefdevolle veelzijdigheid. Maar die liefde betrof slechts de hond, een diersoort waarvoor bij de Gezondheidsdienst voor Pluimvee geen plaats was ingeruimd. Voor auto’s gelukkig wel, maar dan alleen op de weidse parkeerplaats buiten. Dat had Cees ook nodig want ik herinner me hem vooral pontificaal heersend over overdreven grote auto’s. Moesten de andere medewerkers zich met hun gezinnetjes behelpen met een rottig geel Golfje, een Opel Cadet of eend, Cees bereed in z’n eentje jarenlang de grootste Citroën denkbaar. Prettig voor de hond, rechtvaardigde hij zijn uitspatting en bovendien had hij het ding nodig voor lange reizen naar zuidelijke landen.
Op die weken durende, benzine slorpende uitstapjes ontmoette hij dan andere auto’s, dieren en mensen, want met dat drietal had hij iets, liet ik u al weten.
Het zijn vooral die ontmoetingen waarover hij voor zijn familie en vrienden – letterlijk – een boekje open heeft gedaan.
Voor u en mij absoluut geen bijzondere belevenissen, maar beleefd en beschreven door Cees is dat anders. Met een bijzonder gevoel voor humor en relativeringsvermogen maakt hij u mede schuldig bij zijn ontmoetingen en confrontaties met andere auto’s, dieren en mensen.

Ik denk dat het al ruim anderhalf jaar geleden was, dat de eerste reisverhalen via zijn blog bij mij binnenstroomden. Dat was leuk want zoveel contact hadden we door de afstand en de verandering van werkkring niet meer. En natuurlijk, iedereen meent het druk te hebben.
Al meteen bij het eerste verhaal was duidelijk dat hier een getalenteerd schrijver aan het woord was, een taalpurist bovendien. Direct na lezing heb ik hem indringend laten weten, dat hij van dit verhaal en alle die nog zouden volgen, een boekje moest maken.
Dat vond Cees nonsens in zijn alles overheersende bescheidenheid – behalve daar waar het auto’s betrof, zo liet ik u al weten. Maar gelukkig bleven de reisbelevenissen komen.
Al bij de eerste pennenvrucht heb ik het rode potlood gehanteerd. Niet zo zeer omdat zijn schrijfsels bol stonden van de fouten, dat beslist niet. Het was meer een beetje sarren, of jennen zo u wilt. Ik bleef gewoon net zo lang zoeken tot ik iets had gevonden, al was het maar met een voorstel tot een minder goed alternatief.
Meestal moest ik mijn kwaadaardige inborst koesteren met een dubbele spatie of een komma, die zonder storen net zo goed elders kon staan.

Uiteindelijk stonden zijn belangrijkste reizen en de meest verrassende ontmoetingen op schrift en kon het boekje worden gedrukt.
Hoe trots en vereerd voelde ik me toen mij werd gevraagd het voorwoord te schrijven. Dat het op de achterflap werd afgedrukt was evenzeer verrassend als het feit, dat diverse serieus daarvoor bedoelde foto’s terzijde werden gelegd en – typerend voor Cees – een mallotig plaatje werd gekozen waarbij een geit mijn oor er bijna afhapt.
Het boekje kreeg de bescheiden titel ‘Been there, did that’.
Cees ten voeten uit.

Cees werd op donderdag 7 januari 2010 begraven op de prachtig besneeuwde Algemene Begraafplaats aan de Woudenbergseweg in zijn woonplaats Zeist. Toen de kist boven het graf zweefde en iedereen nog even in stilte aan deze bijzondere mens dacht, kwam als afgezant van het Nederlandse pluimvee een bedeesd doch nieuwsgierig roodborstje nog even een kijkje nemen. Het vogeltje nam het graf en de aanwezigen eerbiedig aandachtig in zich op en verdween. Voor het binnenshuis verkerende bedrijfspluimvee, waarvan Cees zo lang de sprankelende woordvoerder is geweest, was het blijkbaar te koud.
Fijn om te hebben ervaren dat het contact tussen Cees en het gevogelte is gebleven.
Ik verheug me enorm op Cees’ laatste reisverhaal mocht het mailcontact met het Hiernamaals ooit tot stand komen.