Het glazen plafond versplinterd

Seksuele voortplanting is het fundament onder het overleven van planten en dieren, dus óók van onze soort. In alle geledingen van het openbare- en bedrijfsleven vindt u er storende restanten van terug. Zo wordt het pluche in bestuurskamers meestal nog bezet door mannen en wordt in het ‘old boys network’ alleen de koffiejuffrouw werkelijk getolereerd. Maar dat betekent niet automatisch dat mannen ook de beste managers zijn. Hier en daar zien we namelijk de leiding in handen van vrouwtjes en vrouwen.
Vergeleken met de mannenwereld, het patriarchaat, een wereld van rust en geweldloosheid. Vrouwen zijn vermoedelijk gewoon betere managers dan mannen. Duizenden generaties geweldmonopolie en selectie op performance tijdens de jacht en de krijg maken natuurlijk niet automatisch de beste manager. Daar lijkt in een moderne organisatie méér voor nodig!

In het seksuele selectieproces spelen vrouwen en vrouwtjes de hoofdrol. Een benijdenswaardige positie. Bij veel diersoorten tonen zij onmiskenbaar een voorkeur voor de uitbundigst baltsende, mooist zingende en kleurrijkste macho’s. Moeten mannelijke dieren en mensenmannen het nog vooral hebben van nutteloze en kostbare ornamenten (geweien, cabrio’s, veelkleurige staarten, bling-bling e.d.), gebral en soms van zang en balts, voor de mensenvrouw is het relatief nieuwe selectiecriterium sociale intelligentie geïntroduceerd. Fysieke kracht, uiterlijk en branie zijn echter niet helemaal onbelangrijk. Vooral rond de eisprong winnen eigenschappen met een hoog baviaangehalte weer aan gewicht.

Verrassend maar ook leerzaam is, om aan de hand van voorbeelden uit het dierenrijk te laten zien, dat er ook andere samenlevingsvormen mogelijkheden zijn dan onze traditionele rolverdeling en sociale structuren. Door bijvoorbeeld steeds alleen de zelfde sekse voor het huishouden te laten zorgen en niet te laten deelnemen aan ander werk, wordt natuurlijk veel talent onvoldoende, helemaal niet óf zelfs verkeerd gebruikt. De vraag is of we ons dat nu nog wel kunnen veroorloven. Los van het feit dat mannen en vrouwen het recht en misschien ook wel de plicht hebben om dát werk te doen waarvoor zij de meeste aanleg hebben en wat ze het liefst doen. Bij dieren zien we in ieder geval een verrassende variatie aan ‘rollen patronen’, ooit ontstaan om de soort in stand te houden.
Voor onze soort is de tijd beslist aangebroken om verandering te overwegen om te kunnen overleven. ‘Evolueren’ dus.

Waarom krijgt een giraffe van drinken geen hoofdpijn?

Lang is het een raadsel geweest hoe giraffes de bloedafvoer regelden in hun benen van waaruit het na gebruik weer meters omhoog moet naar het hart. Even interessant is natuurlijk hoe het bloed de meters boven het hart gelegen kop bereikt.
Bij dergelijke hoogte verschillen kan makkelijk oedeem ontstaan in de poten, een ophoping van bloedvloeistof in de weefsels. Dat dat niet gebeurt komt door de werking van de beenspieren, die door zich afwisselend samen te trekken en te ontspannen tijdens het lopen, het bloed omhoog pompen richting hart. In het giraffenhart heerst een tweemaal zo hoge bloeddruk als in mensen harten en gewone beenspieren kunnen vermoedelijk onvoldoende pompkracht opbrengen om het bloed weer omhoog te werken. De spierwerking, een soort pomp waardoor de aders worden dichtgedrukt, speelt weliswaar een grote rol, maar daarnaast zorgen terugslagkleppen in de aders er voor – net als bij ons overigens – dat het bloed niet terug stroomt als de pootspieren zich ontspannen. Wat giraffen dan nog extra hebben is een huid die als een strakke elastische kous om het been zit waardoor het terugvloeien van bloed nog sterker wordt bemoeilijkt.
Moet het bloed echter richting hersenen dan kan de giraffe zijn grote halsaders dichtdrukken, waardoor de afvoer van het bloed vanuit de kop wordt belemmerd en zo de druk in de slagader naar boven wordt opgevoerd. Maar bij het drinken zou dan natuurlijk een dodelijk probleem kunnen ontstaan: in een keer komt het hoofd onder het niveau van het hart te liggen en een fataal hersenoedeem kan hiervan het gevolg zijn. Dat giraffen tijdens het lessen van de dorst geen problemen krijgen komt doordat ze met behulp van kauwbewegingen het bloed uit de halsaders versneld afvoeren om ophoping in de hersens te voorkomen.
U begrijpt nu ook waarom bij verdovingen van giraffen ten behoeve van medisch onderzoek het hoofd zo snel mogelijk boven het niveau van het hart moet worden gelegd.

Doen pinguïnmannen ook wel eens iets in de huishouding?

Bij veel pinguïnsoorten houden mannen en vrouwen er nog steeds een zeer traditionele samenlevingsvorm op na. Het gezin is de hoeksteen van de samenleving, de dieren zijn monogaam (iets anders dan trouw!) en vader en moeder zorgen samen voor het uitbroeden van de eieren en voor de voeding en opvoeding van de kuikens.
Bij de Antarctische keizerspinguïn bijvoorbeeld, de grootste van alle pinguïnsoorten, laat op een gegeven ogenblik het vrouwtje het uitbroeden van hun ene ei over aan de man en gaat naar zee om te vissen. Twee maanden continu broeden liggen nu voor hem en na totaal 3 maanden zonder eten keert zijn vrouw terug met voedsel – alleen voor het kuiken – om van haar kant weer eens een bijdrage te leveren. Pas dan kan de man weer naar zijn viswater. Volstrekte gelijkheid in taakverdeling en verantwoordelijkheid in het huishouden dus.
De vraag mag dan ook best eens worden gesteld of de traditionele rolverdeling in mensengezinnen nog wel bruikbaar is – zo niet contraproductief – in onze tijd van gelijke rechten en kansen voor mannen en vrouwen, en gevoel voor rechtvaardigheid.
Door in het gezin steeds alleen de vrouwelijke partner voor het huishouden en de kinderen te laten zorgen en niet te laten deelnemen aan ander werk, wordt natuurlijk veel talent onvoldoende, helemaal niet óf zelfs verkeerd gebruikt.
En dat geldt vanzelfsprekend voor beide partners
De vraag is of we ons dat nu nog wel kunnen veroorloven, los van het feit dat iedereen – man en vrouw – het recht en misschien ook wel de plicht heeft om dat werk te doen waarvoor zij de meeste aanleg hebben en wat ze het liefst doen.
Misschien móeten we wel veranderen – ‘evolueren’ dus – om onze soort te laten overleven!

Intelligent Design, heiligschennis of heulen met de vijand?

Het oude creationisme lijkt helaas zijn beste tijd te hebben gehad. Een nieuwe school van met de vijand heulende gelovigen probeert God met Darwin te verzoenen. Sommige darwinisten doen zelfs een beetje mee, maar de meeste zijn wars van alle religieuze bemoeienis met hun vakgebied.
Heel jammer, want wat is er mis met het ‘In den beginne …’. Het moet alleen niet al te letterlijk worden opgevat en zeker niet als een gebod. Iets wat we helaas wel doen met de Genesis passage: ‘Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!’
Godsdienst en wetenschap hebben niets met elkaar van doen en zouden elkaar met rust en vooral in hun waarde moeten laten. De Bijbel is een verzameling overleveringen van bijzondere cultuurhistorische waarde, maar het is geen bron van fundamentele en wetenschappelijke natuurhistorische kennis.

Darwin voorzag reeds vroeg het conflict met de gevestigde orde omdat zijn evolutieleer de unieke scheppingsdaad uit Genesis in twijfel trok.
Vanwege de weerstanden die zijn waarnemingen en conclusies onvermijdelijk teweeg zouden brengen, ook in de gezinssituatie, weegt Darwin elk woord op een goudschaaltje. Temeer daar hij getrouwd was met zijn volle nicht Emma Wedgwood, een zeer gelovig Christen, die onaangenaam was getroffen door enkele onderdelen in het werk van haar man. Redenen waarom zij, eenmaal weduwe, haar zoon Francis geen toestemming gaf bepaalde passages te publiceren in de eerste biografie: ‘Life and letters of Charles Darwin’. Het ging haar vooral om de passage waarin Darwin het vermoeden uitsprak, dat een voortdurende inprenting van het geloof in God invloed kan uitoefenen op de hersenen van kinderen. Darwin zelf aan het woord: ‘voor iemand die gelovig is opgevoed, is het vaak even moeilijk zijn geloof af te zweren, als het voor een aap is zijn instinctieve angst en afkeer voor een slang te overwinnen!’ Vermoedelijk een restje Lamarckisme dat nog even op een onbewaakt moment de kop op stak.

De Schepping uit Genesis en de evolutieleer bijten elkaar natuurlijk niet. Het prachtige Scheppingsverhaal is een Goddelijke Openbaring voor de ene categorie gelovigen en een geloofsbelijdenis voor de andere, de evolutieleer is natuurlijke historie. Wetenschap dus. Het is dan ook spijtig te moeten constateren dat zo veel gelovige wetenschappers zich, sinds het verschijnen van Darwins’ ‘On the Origin of Species’, volstrekt onnodig hebben lopen uitputten in het zoeken naar een synthese tussen evolutieleer en Genesis.
De meest invloedrijke berekening van de ouderdom van aarde en kosmos komt op naam van James Ussher (1581–1656), op het hoogtepunt van zijn carrière Anglicaans Aartsbisschop van Armagh and Primaat van Ierland. In zijn invloedrijke ‘Annalium pars postierior’, gepubliceerd in 1654, weet hij met zekerheid het ontstaan van de aarde te positioneren op de avond van de 22e oktober van het jaar 4004 v Chr. Pas veel later komt het ‘debat’ weer op gang.
In enkele grote ‘evolutionaire’ sprongen: van Young Earth Creationists (de leeftijd van de aarde is maximaal 10.000 jaar), via Old Earth Creationists – de leeftijd van aarde en kosmos is eventueel enkele miljarden jaren – en Progressive Creationists (God intervenieert af en toe) tot en met Intelligent Design, waarbij Darwins’ evolutietheorie geen werkelijk verzet meer oproept. Hierbij wordt gesteld dat het ontstaan van bepaalde eigenschappen van levende organismen alleen kunnen worden verklaard als het werk van een intelligente ‘ontwerper’ in plaats van evolutionaire, ongeleide processen als natuurlijke selectie. Als concrete voorbeelden worden standaard genoemd: het ontstaan van het leven, de werking van de lichaamscel, het bewegingsmechanisme van zaadcellen en trilharen, de cascade van bloedstollingsfactoren, de werking van het oog en het immuunsysteem.
Van alle genoemde voorbeelden is inmiddels geheel of gedeeltelijk aangetoond dat deze wel degelijk eenvoudigere voorgangers hebben gehad of in eenvoudiger vorm nog steeds bestaan. Men kan zich er blijkbaar niet mee verzoenen dat nog niet alles is ontdekt!

Aanhangers van Intelligent Design stellen dat een proces van natuurlijke selectie nooit in staat is dergelijke complexe systemen en levensfuncties stap voor stap te laten ontstaan, want alle onderdelen moeten eerst aanwezig zijn voordat er een selectief voordeel is.
Jammer dat sommigen het nodig vinden op deze wijze het prachtige Bijbelverhaal ‘Genesis’ te ontkrachten. Waarom geen bewondering voor de God die duizenden jaren geleden de Bijbel aan zijn volk dicteerde en tevens de bijzondere mens Darwin het levenslicht heeft doen zien? We kunnen slechts bewondering hebben voor de man, die zich losmaakte van de oude dogma’s, waar hij door zijn eigen achtergronden en studie, maar ook door zijn huwelijk zo nauw mee was verbonden. Vernieuwers hebben het nu eenmaal niet gemakkelijk met de gevestigde orde. Daarin was Jezus Darwin al voorgegaan.

En voor degenen die nog slechts een klein duwtje in de rug nodig hebben om de beide versies van het ontstaan van onze soort te kunnen omarmen: het Rift Valley gebied, de scheur in de aardkorst door Oost Afrika, en waar volgens de huidige stand van de wetenschap de bakermat der mensheid ligt, loopt ononderbroken via de Rode Zee, de Dode Zee tot diep in het Jordaandal, de plek waar duizenden jaren geleden het Boek Genesis werd geconcipieerd…

Dodo van Mauritius

Op diverse al dan niet bewoonde eilanden langs de route werden door opvarenden van de Verenigde Oostindische Compagnie varkens of geiten afgezet als er zich niet voldoende eetbare dieren bevonden. Doel was om de dieren zich te laten vermeerderen om als proviand te dienen voor andere VOC schepen. Soms ontsnapten geiten, varkens, honden, katten en ratten omdat schepen vergingen en de levende have levend aan land wist te komen. En vaak ook waren het ontsnapte dieren van boeren of verbannen misdadigers.
Maar altijd zorgden deze ‘exoten’ voor grote schade aan de kwetsbare inheemse eilandflora en –fauna en de fragiele ecosystemen, die op de vreemde indringers geen weerwoord hadden.

De Kaapkolonie was natuurlijk de grootste en belangrijkste nederzetting onderweg, ook voor het herstel van de zieken en de reparatie van de schepen. Maar langs de vaarroute onderhield de VOC ook kleinere forten voor de (slaven)handel met inheemse vorsten en opperhoofden en voor het innemen van vers drinkwater en voedsel. Men wist al dat verse groente en fruit de remedie bij uitstek was bij scheurbuik (chronisch vitamine C tekort). Zeeschildpadden en grote landschildpadden gingen als levende proviand mee aan boord.
Verder werd zo ongeveer alles dat vloog, liep, dreef of zwom geschoten, gevangen of doodgeknuppeld om de vaak bedorven of uitgeputte voedselvoorraden te vervangen of aan te vullen. De los gelaten en ontsnapte landbouwhuisdieren, honden en katten, ratten en muizen ontfermden zich over de rest. Voor de fameuze dodo, het symbool van uitsterven door mensenhand, natuurlijk catastrofaal. Tegen uitgehongerde schepelingen en de vraatzucht van verwilderde varkens die zich aan de eieren vergrepen, had de ‘vleugelloze’ dodo geen verweer. Ontsnapte scheepskatten ontfermden zich wel over de kuikens. Met een vogel, die slechts één ei per jaar legt is het dan snel gebeurd.

Een van de eerste beschrijvingen en schetsen van de dodo, de uitgestorven reuzenduif van Mauritius, vinden we in het scheepsjournaal van de Oostindiëvaarder ‘Gelderland’. Het bevat een honderdtal voortreffelijke schetsen en tekeningen van kustlijnen, porselein, mensen en dieren. Naast zeeschildpadden, vliegende vissen, koningsmakrelen en zwaardvissen zien we van het eiland Mauritius een reeks inmiddels uitgestorven vogels, waaronder de rode ral, de Indische raaf, de blauwe duif en natuurlijk de dodo. Deze duifachtige is inmiddels het nationale symbool van de republiek Mauritius. Door de zorgvuldige wijze waarop alle dieren zijn getekend is het scheepsjournaal van de Gelderland een bron van onschatbare natuurhistorische waarde geworden.

Tijdens hun verblijf op het eiland, najaar 1601, lieten de opvarenden zich niet onbetuigd: ‘… deese vogels vanckt men op het eijlandt Mauritius in grote menichten, want sij en connen (niet) vlien ende is goet eeten ende verversing’. Anderen vonden het dier blijkbaar minder smakelijk dan de opvarenden van de ‘Gelderland’ want ook de naam Walgvogel komen we veel tegen. Weer anderen schreven over de dodo: ‘wel tweemaal so groodt als pingewijns … hebbende ’t lijf als een vogelstruis … met een seer groote beck … Daer haer steert soude staen, hebben sij vier of vijf kleyne ghekrulde pluymkens’.

Is de lichaamstemperatuur van warmbloedige dieren altijd de zelfde?

Zoals dieren in de woestijn hun lichaamstemperatuur soms moeten laten stijgen om te overleven, doen veel dieren in koudere windstreken tijdens de winterperiode juist het tegenovergestelde. Als de dagen korter en kouder worden en er voor veel dieren maar weinig voedsel is te vinden, blijven er maar een paar mogelijkheden over. Doortobben zoals veel vogels doen en reeën en vossen, overwinteren in het warme zuiden zoals trekvogels als zwaluwen, grutto’s en tureluurs hebben bedacht of kou en honger ontvluchten door de winter geheel of gedeeltelijk in winterslaap te gaan. Tijdens deze periode daalt de lichaamstemperatuur, de meeste lichaamsfuncties verlopen vertraagd en de hartslag en ademhaling is trager dan normaal, zodat er bijna geen energie verbruikt wordt en er dus bijna geen voedsel nodig is.
Iedereen denkt natuurlijk meteen aan beren als het gaat om winterslaap, maar van een echte winterslaap kan niet eens worden gesproken. De relmuis is met z’n 7 maanden de absolute kampioen (zevenslaper) en kan net als de egel in zijn ondergrondse nest of bladhoop tijdens de winterslaap zijn lichaamstemperatuur laten dalen. De lichaamstemperatuur van egels daalt van 35,5 C naar 5,0 C en ook de hartslag en de ademhaling zijn vertraagd van resp. 180 naar 9 slagen per minuut en 45 naar 3 per minuut. De vleermuis hangt van oktober tot maart met zijn kop omlaag in een donker plekje in oude bunkers, holle bomen of gewoon ongemerkt op zolder. In winterslaap daalt de lichaamstemperatuur van 39 á 40 graden C tot een of enkele graden boven het vriespunt. De das en de eekhoorn houden maar een korte winterslaap, vaak onderbroken om te eten van de wintervoorraad. Kikkers en padden redden het alleen goed weggedoken in de modder.
Een wel heel bijzonder soort winterslaap – of beter een erg diepe nachtrust – wordt gehouden door de kolibrie. Voor dit nectaretertje is de nacht gewoon te koud en te lang voor de geringe energievoorraad die hij in zijn kleine lijfje kan herbergen. Door nu zijn lichaamstemperatuur ’s nachts zover te laten dalen dat het nog net in leven blijft, wordt het energiegebruik ruim gehalveerd. Net genoeg om de nacht door te komen. Bij het wakker worden kost het wel 20 minuten spier trillen en vleugel klapperen om temperatuur, hartslag en ademhaling weer op niveau te krijgen en klaar te zijn voor een dagelijkse nieuwe tour de force.