Op diverse al dan niet bewoonde eilanden langs de route werden door opvarenden van de Verenigde Oostindische Compagnie varkens of geiten afgezet als er zich niet voldoende eetbare dieren bevonden. Doel was om de dieren zich te laten vermeerderen om als proviand te dienen voor andere VOC schepen. Soms ontsnapten geiten, varkens, honden, katten en ratten omdat schepen vergingen en de levende have levend aan land wist te komen. En vaak ook waren het ontsnapte dieren van boeren of verbannen misdadigers.
Maar altijd zorgden deze ‘exoten’ voor grote schade aan de kwetsbare inheemse eilandflora en –fauna en de fragiele ecosystemen, die op de vreemde indringers geen weerwoord hadden.
De Kaapkolonie was natuurlijk de grootste en belangrijkste nederzetting onderweg, ook voor het herstel van de zieken en de reparatie van de schepen. Maar langs de vaarroute onderhield de VOC ook kleinere forten voor de (slaven)handel met inheemse vorsten en opperhoofden en voor het innemen van vers drinkwater en voedsel. Men wist al dat verse groente en fruit de remedie bij uitstek was bij scheurbuik (chronisch vitamine C tekort). Zeeschildpadden en grote landschildpadden gingen als levende proviand mee aan boord.
Verder werd zo ongeveer alles dat vloog, liep, dreef of zwom geschoten, gevangen of doodgeknuppeld om de vaak bedorven of uitgeputte voedselvoorraden te vervangen of aan te vullen. De los gelaten en ontsnapte landbouwhuisdieren, honden en katten, ratten en muizen ontfermden zich over de rest. Voor de fameuze dodo, het symbool van uitsterven door mensenhand, natuurlijk catastrofaal. Tegen uitgehongerde schepelingen en de vraatzucht van verwilderde varkens die zich aan de eieren vergrepen, had de ‘vleugelloze’ dodo geen verweer. Ontsnapte scheepskatten ontfermden zich wel over de kuikens. Met een vogel, die slechts één ei per jaar legt is het dan snel gebeurd.
Een van de eerste beschrijvingen en schetsen van de dodo, de uitgestorven reuzenduif van Mauritius, vinden we in het scheepsjournaal van de Oostindiëvaarder ‘Gelderland’. Het bevat een honderdtal voortreffelijke schetsen en tekeningen van kustlijnen, porselein, mensen en dieren. Naast zeeschildpadden, vliegende vissen, koningsmakrelen en zwaardvissen zien we van het eiland Mauritius een reeks inmiddels uitgestorven vogels, waaronder de rode ral, de Indische raaf, de blauwe duif en natuurlijk de dodo. Deze duifachtige is inmiddels het nationale symbool van de republiek Mauritius. Door de zorgvuldige wijze waarop alle dieren zijn getekend is het scheepsjournaal van de Gelderland een bron van onschatbare natuurhistorische waarde geworden.
Tijdens hun verblijf op het eiland, najaar 1601, lieten de opvarenden zich niet onbetuigd: ‘… deese vogels vanckt men op het eijlandt Mauritius in grote menichten, want sij en connen (niet) vlien ende is goet eeten ende verversing’. Anderen vonden het dier blijkbaar minder smakelijk dan de opvarenden van de ‘Gelderland’ want ook de naam Walgvogel komen we veel tegen. Weer anderen schreven over de dodo: ‘wel tweemaal so groodt als pingewijns … hebbende ’t lijf als een vogelstruis … met een seer groote beck … Daer haer steert soude staen, hebben sij vier of vijf kleyne ghekrulde pluymkens’.