Overleven in de dierentuin; de oorlogsjaren van Artis en andere parken

 

 

Artismedewerkers in onderduik op de hooizolder bovende roofdiergalerij.

 

 

Over de geschiedenis van dierentuinen in oorlogstijd is weinig bekend. Na de bevrijding was men vooral bezig met het herstel van de oorlogsschade, het opvullen van de ontstane leemten in de diercollectie en het wegwerken van achterstallig onderhoud. Geschiedschrijving had een lage prioriteit. Als (oud) directeur van Artis verzamelde Frankenhuis meer dan twintig jaar lang archiefmateriaal, verhalen, artikelen, foto’s en andere gegevens over hoe de hoofdstedelijke dierentuin de oorlog heeft doorstaan. Hij beschrijft onder meer hoe de directie en de medewerkers het voor elkaar kregen om in de oorlogsjaren toch net voldoende hooi, vis, vlees, groente, fruit en zaden te bemachtigen voor de dieren, en steenkool en elektrische energie voor de verwarming van hun verblijven en de pompen in het aquarium. Vooral in de Hongerwinter was het afzien en de schaarste nijpend, en moesten de leeuwen zelfs enige tijd met grote tegenzin hun hongergevoel bevredigen met stokvis. Behalve de dieren vonden ook tussen de twee- en driehonderd mensen in de tuin – verstopt in tal van dierverblijven, op hooizolders en in de holle apenrots – een veilig onderkomen: Joden, soms hele families, mannen die aan de dwangarbeid in Duitsland probeerden te ontkomen, en een enkele verzetsman. Deze verborgen geschiedenis van onderduikers in Artis wordt belicht aan de hand van citaten, anekdotes en door Frankenhuis en door anderen gedocumenteerde verhalen. Hoewel Artis slechts een joodse medewerker in dienst had, de heer Polak, oprichter en beheerder van het insectarium, kende de hoofdstedelijke dierentuin wel drie Joodse bestuursleden, waaronder de voorzitter, de flamboyante Robert May, directeur van de bank Lippmann Rosenthal & Co. Van de beide andere Joodse bestuursleden kon de gedeputeerde van de Provincie Noord Holland, de heer Eduard Polak, tijdig ontkomen naar Engeland. Ook de beheerder van het insectarium overleefde de bezettingsjaren in Zwitserland. Emanuel Boekman, wethouder van de Gemeente Amsterdam pleegde na de Duitse inval met zijn vrouw zelfmoord. Voorzitter Robert May zag kans zich administratief dood te laten verklaren en overleefde – in alle openheid – vermoedelijk daardoor de bezettingsjaren. Artis was ook een belangrijk uitje voor Joods Amsterdam, vooral op de zaterdag. De entree werd dan voor de Sjabbat of op de zondag erna voldaan. De buurten rondom de dierentuin waren vooral bevolkt door Joodse Amsterdammers, Artis was voor hen dan ook makkelijk te voet te bereiken. In het begin van de oorlog moest hen op last van de bezetter de toegang tot hun dierentuin worden ontzegd. Artis was nauw verbonden met de Joodse gemeenschap in de stad. Zelfs de Hollandsche Schouwburg, welke in de oorlog zo’n trieste rol heeft gespeeld als deportatiecentrum, werd in 1892 opgericht als Artis Schouwburg uit de nalatenschap van de eerste directeur en oprichter van Artis Gerard Frederik Westerman. Het boek biedt daarnaast een overzicht van het wel en vooral wee van alle Nederlandse en veel buitenlandse tuinen in Duitsland en bezet gebied. Iedere dierentuin in bezet gebied heeft op heel verschillende wijze te maken gekregen met de Duitse inval, bombardementen en gevechtshandelingen, schaarste, hongersnood, onderduikers, collaboratie en verzet, en ten slotte de bevrijding. In 2012 verscheen van zijn hand reeds de novelle Droomonderduik over de wonderlijke fantasiewereld en de traumatische belevenissen van een Joods onderduikertje in Artis.

Al eens met ons op reis geweest?

Liesbeth en ik begeleiden 2 tot 3 natuurreizen per jaar naar diverse spannende exotische bestemmingen. Voor de goede orde,volgens Liesbeth: Maarten leidt de groep en ik leid Maarten. Zes november zijn we teruggekeerd uit Israel, waar we een buitengewoon gevarieerde cultuur-natuurreis hebben geleid. De reis was schitterend (vooral ook als je van vogeltjes houdt…). We hebben het land van noord naar zuid doorkruist en talloze plekken bezocht waar zich de vogeltrek concentreert en drie vogelringstations bezichtigd. Vooral bij de kweekvijvers voor consumptievis bij sommige kibbutzen zie je allerlei soorten reigers, ijsvogels, strandlopers en plevieren , kluten en steltkluten. Opwindend gezicht om duizenden kraanvogels, pelikanen en flamingo’s samen te zien in een poging op krachten te komen voor voortzetting van de zware trek naar het zuiden. Verder veel roofvogels en gieren gezien, maar het meest fascinerend waren de adembenemende landschappen, wadi’s en bronnen met watervallen. Verder veel woestijnantilopen en Nubische steenbokken ontmoet. Somber was wel de spanning en raketbeschietingen in Gaza en Zuid Israël. Bij onze goede vriendin Niza in de kibbutz Beer Tuvia was in de buurt een raket neergekomen. Twee weken voor we naar Israël afreisden kwamen we terug uit Namibië. Een mooie reis gehad, maar enorm heet – tot 40 gr.! – en kurk droog. Dus de hele dag door liters water drinken. Wat een gigantisch land (even groot als Duitsland en Frankrijk samen) met maar 2,2 miljoen inwoners. Je rijdt dus duizenden kilometers om (n)iets te zien, komt niemand tegen, maar vervelen doet het absoluut niet. Vrij veel dieren gezien, maar absoluut niet in die overvloed en biodiversiteit als Tanzania, Zuid Afrika, Botswana en Oeganda. Wel een heel bijzondere ervaring om de grote diversiteit aan landschappen en de leegte te mogen beleven. Maar het meest bijzonder: nog veel Duitse restanten uit de slechts enkele tientallen jaren durende Duitse overheersing als een Bahnhofstrasse, von Bismarckplatz en Bierstuben. Zelfs de vader van Hermann Göring was er 100 jaar geleden nog gouverneur. En natuurlijk de beroemde ‘White Lady’ gezien. Volgend jaar liggen Tanzania (al 12 januari!), Spitsbergen en Costa Rica in de planning. Het reisleiderschap begint ons nog lang niet te vervelen, ook al omdat steeds meer bekenden, vrienden en familie zich onder de medereizigers scharen. Labrysreizen: Tel: 024-3603637 / E-mail: pvdl@labrysreizen.nl, Website: www.labrysreizen.nl.

Artisherinneringen

Ooit heb ik eens een nachtelijke indringer in Artis dodelijk verontrust weten te bewegen om zonder handgemeen de tuin te verlaten na de opmerking: ‘als ik jou was zou ik z.s.m. contact met je huisarts op te nemen, je hoofd is namelijk van voren achter dan breder en dat kan heel ernstige gevolgen hebben…’.
Dodelijk verontrust verliet hij Artis via het draaihek bij het Aquarium.

In de Palmentuin was eens iets vreemds gaande. Een kolossale mevrouw gekleed in een soort worstvel, waarvan ik later leerde dat het legging genoemd werd, exerceerde driftig gebarend en bevelen uitdelend tussen een groep schoolkinderen, bezig aan een opdracht. Het klasje oogde bedrukt en enkele van de kinderen stond het huilen nader dan het lachen.
Ik benaderde de dame en vroeg haar vriendelijk of ze de kinderen met rust wilde laten. Als door een adder gebeten wendde ze zich tot mij en vroeg op hoge toon of ik wel wist wie ik voor me had. Ik liet haar weten dat niet te weten waarop ze me gedecideerd toebeet dat zij toevallig wél de vrouw van de directeur van Artis was. Dat maakte natuurlijk indruk…
Op mijn antwoord, dat wij elkaar dan ongetwijfeld die avond tussen de lakens zouden treffen, verdween ze spoorslags – het gezicht knalrood verkleurd – richting uitgang. Het bleek een abonnementhoudster. Zeker een maand lang heb ik haar niet meer gezien en in het daarop volgende jaar maakte ze enorme omtrekkende bewegingen als wij elkaar in de kijker kregen.

Artis kende veel gepassioneerde bewonderaars, kunstenaars vooral, die veel tijd doorbrachten in de tuinen van het genootschap. Een van de bekendste was de kunstenaar Jaap Kaas. Geboren in Amsterdam en opgegroeid in Antwerpen, bracht Kaas van jongs af aan veel tijd door in de Antwerpse Zoo. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak keerde het gezin terug naar Amsterdam, waar Kaas ging studeren aan de Rijksakademie.
Hij werd kind aan huis bij Artis en kreeg hier als officieuze ‘beeldhouwer van Artis’ zelfs een eigen atelier; de joodse Kaas is er zelfs nog even ondergedoken.

Gorilla Japie, Jaap Kaas

Gorilla Japie, Jaap Kaas

Dieren waren een levenslange inspiratie voor Kaas, als ‘sociaal voelende mensenhater’ – zoals zijn vriend de schrijver Siegfried van Praag hem noemde. Met zijn beelden, hoewel altijd anatomisch correct en zeer gedetailleerd, probeerde hij de woeste, innerlijke leefwereld van het dier uit te drukken.
‘Ik ga liever met dieren om dan met de meeste mensen’, vertelde Kaas in een vooroorlogs interview met De Telegraaf. ‘Ze reageren altijd zuiver, en daarom kan men ze vertrouwen, wanneer men ze eenmaal kent.’

Zo´n 15 jaar geleden kreeg ik bezoek van de weduwe van Kaas; een markante dame, inmiddels ruim in de 80. Zij wilde graag even zien hoe het werk van haar in 1972 overleden man er bij stond. Na een kop koffie verlieten we het kantoorgebouw aan de Plantage Kerklaan aan de achterzijde. Bij de ongelukkige en soms gladde stenen trap naar de tuin aangekomen bood ik de oude dame mijn arm aan om eventuele valpartijen te voor komen. Helemaal verkeerd! Als door een wesp gestoken weigerde zij resoluut mijn galant aangeboden arm en beende boos tuinwaarts. Verlegen met de situatie heb ik nog net mijn positie kunnen redden door te stamelen: ´maar mevrouw Kaas, écht, ik zocht alleen maar steun bij u´. Mijn verklaring werd met enig wantrouwen geaccepteerd, het bezoek verliep verder in alle harmonie.

We woonden nog maar enkele weken in Artis toen we vroeg in de avond kennis zouden maken met onze overburen, die zo hartelijk hadden gewuifd toen we de directeurswoning betrokken. De kinderen wilden graag thuis blijven en terwijl ik de achterdeur afsloot kwam juist een reusachtige, nors kijkende man de tuin in lopen. Ik ging hem tegemoet en legde hem uit dat hij van het publiekspad was afgeweken en dat dit een privétuin was.
Tot mijn verbijstering kende hij mijn naam en liet hij me met priemende wijsvinger weten of ik wel wist dat ik de hand had gehad in de moord op zijn moeder!
Ik liet hem op die mededeling weten, dat ik er iedere week wel een of twee om zeep hielp en dat ik het daarom ook niet allemaal meer wist.
Verbijsterd verliet de man onze tuin, de handen in het haar.
De kinderen hebben toen toch maar even meegenomen naar de overkant.

Na een rondje hardlopen in het Amsterdamse Bos zag ik, dat in de avondschemering een man in probeerde te breken bij mijn buurman. Roekeloos als altijd greep ik de ca. 25 jarige inbreker bij een lurf en probeerde hem in te rekenen.
In het daarop volgende handgemeen, waarbij het mij de grootste moeite kostte om zijn rechter hand met de levensgevaarlijke schroevendraaier in toom te houden, lukte het om de man onder controle te krijgen. Hij werd er wel een beetje blauw en slap van maar het kwam mijn overlevingskansen ten goede. Inmiddels lag het gespuis met zijn gezicht naar beneden in de modder en ik op zijn rug. Terwijl we – in ieder geval ik – wachtten op de gealarmeerde politie kreeg ik door dat het een Duitser was en sprak in mijn beste Duits: ‘Mensch, würde ich mich doch schämen, so ein junger Bursche wie sie vergewaltigd worden von ein fünfzig jähriger Greiss’.
Toen ik de man angstig onder me voelde samenkrimpen realiseerde ik me dat ik het woord vergewaltigen (verkrachten) had gebruikt in plaats van überwaltigen (overmeesteren).
Opgelucht liet hij zich door de inmiddels gearriveerde politieagenten afvoeren. In dat enge Amsterdam kan je immers van alles overkomen…

Op een zomerochtend werd me lacherig gevraagd even naar de roofdiergalerij te komen. Er was een rubberen hak van een herenschoen gevonden in het buitenverblijf van de jagoears met de resten van een bebloede sok.
Het slachtoffer was in geen velden of wegen te bekennen, tot later op de dag enig rumoer ontstond bij de receptie. Een ca. 35 jarige man stond in de hal met aan een been een intacte schoen en aan de andere kant manifesteerde zich een blote voet omwikkeld met een ferm bebloede handdoek. Soppend deed hij enkele kreupele stappen in mijn richting, vertelde dat hij ’s nachts boven over de roofdierkooien had gewandeld en dat een agressieve kat hem had aangevallen. Hij dreigde met een advocaat, eiste op hoge toon zijn schoen terug en een passende schadevergoeding. Ik joeg hem dus de deur uit.
’s Middags kreeg ik zijn advocaat aan de lijn met de melding dat zijn cliënt ernstig gewond was geraakt, doordat Artis onvoldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen en betrokkene daardoor op de roofdierkooien verzeild was geraakt.

Ik maakte de man duidelijk erg blij te zijn met zijn telefoontje, omdat ik de beide roofdierverzorgers – die zich natuurlijk hadden bescheurd om het verhaal – geheel overstuur naar een psychiatrisch ziekenhuis had moeten laten afvoeren en ik nu wist waar ik de rekening van hun vermoedelijk maandenlange afwezigheid naar toe moest sturen.
Het gesprek werd meteen verbroken en natuurlijk ook nooit meer iets gehoord.

De grote kennis van de levende natuur van de leden van het Koninklijk Huis maakt dat zij weddenschappen met zoölogische onderwerpen als inzet niet schromen. Zo moest schrijver dezes eens bemiddelend optreden tussen Z.K.H. Prins Bernhard en een goede vriend, in het dispuut over het al dan niet voorkomen van een zg. penisbeentje (Os penis) bij de mannelijke leeuw. Wie anders dan de directeur van Artis was in staat het verlossende woord te spreken.
Enkele dagen later bedankte de Prins aller hartelijkst voor het uitgebreide schriftelijke antwoord, toevallig tijdens een bijeenkomst van het bestuur met de directie. Tijdens dit telefoongesprek werd natuurlijk diepgaand op de inhoudelijke kant van het anatomisch fenomeen ingegaan.
Het zal geen verbazing wekken, dat het ondergetekende enige tijd en overredingskracht kostte voordat hij zijn bestuursleden had weten te overtuigen, dat het werkelijk Z.K.H. was die aan de andere kant van de lijn verkeerde.

Dat lukte slechts door onderstaande brief te laten circuleren.

Aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard der Nederlanden

Amsterdam, 10 december 1997.

Koninklijke Hoogheid,

Gezien de grote belangen, die er voor U op het spel staan wil ik U niet langer in het ongewisse laten: de Koning der Dieren is daadwerkelijk in het rijke bezit van een penisbeentje of Os penis. Uw overwinning is daarmee een feit, gefeliciteerd! Goed te horen, dat U pal stond in deze penibele kwestie.
Alle roofdieren hebben overigens een penisbeentje, dat staat als een paal boven water. Veel knaagdieren en zelfs sommige soorten apen kunnen zich eveneens in het bezit van een dergelijk masculien sieraad verheugen.

Daar ik begreep, dat Uw opponent keiharde bewijzen wil voor hij de bedelstaf aanvaart, doe ik U hierbij enige literatuurverwijzingen toekomen:
In het “Lehrbuch der Vergleichenden Anatomie der Haustiere” (Band II, pag. 154; Dobberstein & Hoffmann, 1963) valt te lezen: Beim Kater liegt ebenfalls innerhalb der Eichel ein Os glandis (N.B. “ebenfalls” slaat op de hond). In het “Lehrbuch der Veterinär Anatomie” (Band II, pag. 279; Koch, 1963) is het van het zelfde laken een pak: Der relativ kurze Penis des Katers besitzt wie der des Hundes ein Os penis bzw. Os glandis.
Ten overvloede nog meldt “Het Leven der Dieren” (Deel XII; Grzimek, 1973) op pag. 19 en 20: De mannelijke roofdieren hebben in de penis een beentje, en op pag. 334 ten aanzien van de wilde katachtigen in het bijzonder: Ook het penisbeen is sterk gereduceerd (N.B. hier wordt vermoedelijk met de hond vergeleken; het is echter bij alle katachtigen wel degelijk aanwezig).

Mocht onze welgeschapen leeuwenman Jan ooit verdoofd worden, dan zal ik als extra bewijs voor Uw eventuele toekomstige weddenschappen, een Röntgenfoto van zijn penisbeentje met het belendende weefsel naar Paleis Soestdijk sturen.
Ten slotte, wilt U Uw tegenstander uit mijn naam veel kracht naar kruis wensen na dit smadelijke verlies? Ik hoop dat de bijgevoegde entreekaartjes voor Artis en het boekje van mijn hand een welkome pleister op de wonde zullen zijn.
En mocht U zelf de behoefte voelen de Koning der Dieren, onze Jan dus, persoonlijk te willen ontmoeten, dan is een audiëntie snel geregeld.
De poorten van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap staan voor de Prins der Nederlanden natuurlijk altijd open.

In de hoop U hiermede van dienst te zijn geweest.

Hoogachtend,

Dr. Maarten Th. Frankenhuis.
Directeur Natura Artis Magistra

N.B. Het gesigneerde boekje is voor U. Echter, om problemen met de RVD te vermijden, wil ik U tóch nog even wijzen op de verantwoording op pagina 9: “mochten enkele, in dit boekje behandelde dieren enige overeenkomst vertonen met U bekende personen, dan berust dit op louter toeval.”

 

 

 

 

 

Een andere blik op kip

Vermoedelijk werd de stamvader van onze kip, het Bankiva- of Rode Boshoen (Gallus gallus), rond 2500 v.Chr. gedomesticeerd in de Indus-vallei in Noord India en Pakistan. Daarna vond een ware zegetocht plaats door de gehele toenmalig bekende wereld. Duizend jaar later deed zij haar intrede op Kreta en in Phoenicië en – zij het mondjesmaat – Egypte, 1400 v. Chr. in China (mogelijk dat hier domesticatie zelfstandig geschiedde), 700 v. Chr. in Mesopotamië en kort daarop in Griekenland. Volgens sommige auteurs zouden gedomesticeerde hoenders reeds vanaf 1500 v. Chr. in Centraal- en Noordwest-Europa bekend zijn geweest. In onze Lage Landen stammen de oudste vondsten uit de periode van de Romeinse overheersing. Bij het afgraven van terpen in Noord Nederland zijn skeletdelen van kippen gevonden, waarvan de ouderdom niet verder teruggaat dan het begin van onze jaartelling. Anderen menen dat de kip in onze streken reeds bestaansrecht had verworven, voordat de Romeinse legioenen tot de zelfde gedachte kwamen.

Goed om dit tekstje af te sluiten met een kernachtige uitspraak van George Orwell over onze toch enigszins merkwaardige soort: ‘De mens is het enige schepsel dat consumeert zonder werkelijk te produceren. Hij geeft geen melk en produceert geen eieren,  hij is te zwak om een ploeg te trekken en rent niet hard genoeg om zelfs maar een konijn te vangen. Toch is hij de heer der dieren.’

Wordt de grond u te heet onder de voeten: laat u dood verklaren

Veel Joodse Nederlanders zagen na de Duitse inval geen uitweg meer en maakten in hun wanhoop een eind aan hun leven. In Amsterdam bedroeg het totaal aantal zelfmoorden in 1940 248; het gebruikelijke jaarcijfer was ongeveer 70. Men sprak van een ‘zelfmoord-epidemie’.

Tot de doden ten gevolge van zelfmoord hoorde de bekende joodse Amsterdamse wethouder van Onderwijs, tevens Artis bestuurslid, dr. Emanuel Boekman (zie foto links). Boekman had in de periode 1930 – 1939 veel bijgedragen aan het behoud van Artis, met name in de moeizame onderhandelingen met de obligatiehouders, de zg. trustees. Emanuel Boekman had zijn leven lang een grote belangstelling voor alles wat joods was, maar was wars van orthodoxie en ghettomentaliteit. Op het eind van zijn leven zou hij zionist worden. In 1936 publiceerde hij zijn veel geroemde boek Demografie van de Joden in Nederland.


Opmerkelijk is dat hij nauwelijks reageerde op het nationaal socialisme. Bij de inval van de Duitsers in mei 1940 weigerde hij aanvankelijk te vluchten naar Amerika, zoals zijn dochter en schoonzoon. Hij beschouwde dat als de ‘vaandelvlucht’ van een vooraanstaande joodse bestuurder. Toen de capitulatie onontkoombaar bleek, deed hij alsnog met zijn vrouw Jansje Nerden een poging om via IJmuiden te ontkomen. Dat mislukte. Samen met enkele vrienden maakten zij op 15 mei 1940 een einde aan hun leven.

Ook Paul May (zie foto hierna, zittend), broer van de Artisvoorzitter Robert May en medefirmant bij de bank Lippmann Rosenthal & Co, heeft direct na de Duitse inval, samen met zijn vrouw Rosi May – Fuld het lot in eigen handen genomen. 

De bankier Robert Heinrich May (Amsterdam 13 oktober 1875 – 23 augustus 1961) ging direct na zijn middelbare schoolopleiding naar het buitenland, waar hij gedurende enige jaren werkzaam was bij bankiers in Hamburg, Frankfurt am Main, Londen en Parijs. In 1897 ging hij aan de slag bij de bankiersfirma Lippmann, Rosenthal &Co, die in 1859 in Amsterdam was opgericht door zijn oom George Rosenthal. Robert werd op 1 januari 1904, tegelijkertijd met zijn broer Paul, medefirmant.


Uit hoofde van zijn functie bekleedde May diverse commissariaten bij onder andere het Amstelhotel, de Hollandsche Koopmansbank, Rouppe van der Voort’s Industrie- en Metaal Maatschappij, Lever’s Zeep Maatschappij en Het Nederlandsch Sportpark (Olympisch Stadion), en was hij bestuurslid bij onder andere Artis en het Museum voor Oost-Aziatische Kunst.

Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werd Alfred Flesche door de Duitse bezetter als zogenaamde ‘Verwalter’ bij de firma aangesteld. May bleef tegen betaling in dienst als ‘adviseur’. Flesche was vooral geïnteresseerd in de waardevolle kunstverzameling van May, waardoor deze ondanks het Duitse verbod op uitoefening van zijn beroep als jood toch in functie kon blijven. Af en toe ging er iets mis met de Duitse protectie en werd May overgebracht naar doorgangskamp Westerbork, waarna hij dan door bemiddeling van Flesche weer vrijkwam.

Een goede vriend van de homoseksuele Robert May verhaalde tijdens een interview hoe deze tot het eind van zijn leven zeer bevriend was met Jimmy Post, in het liberale en tolerante Amsterdam met een milde glimlach ‘het Joodse bruidje’ genoemd. May heeft – bijzonder genoeg – gedurende de hele oorlog in zijn huis aan de Lairessestraat gewoond, de Duitsers hadden de prominente bankdirecteur vermoedelijk nodig voor informatie over bankzaken en om het imago van betrouwbaarheid van de bank Lippmann Rosenthal & Co hoog te houden.















Curieus, in het Amsterdamse Gemeentearchief bevindt zich een handgeschreven politierapport van 15 mei 1940, waarin het overlijden van Robert Mays oudere broer en medefirmant van Lippmann Rosenthal & Co, Paul May en diens vrouw Rosi May – Fuld wordt gemeld (resp. 71 en 69 jaar oud). Beiden pleegden suïcide door middel van het zeer giftige cyanide, nadat ze nog kans hadden gezien in de turbulente meidagen hun dochter Ellen met haar gezin in veiligheid te brengen op een van de laatste boten naar Engeland.


Opmerkelijk is vooral, dat ook de dood wordt geconstateerd van Robert May zelf, alles bevestigd door de huisarts dr. Delprat en 2 getuigen waaronder Jimmy (Joh.) Post, de partner van Robert.


De eerder aangehaalde vriend van de familie kon ook geen verklaring bedenken voor de ‘administratieve dood’ van Robert May. Voorstelbaar zou nog zijn geweest dat men zich op deze manier met enige welgerichte donaties uit de administratie van het land der levenden kan verwijderen om makkelijker te kunnen onderduiken en onzichtbaar te blijven. In die periode echter, probeerde het Joods volksdeel de dreiging te ontsnappen door vluchten of zelfmoord, maar van onderduiken was nog geen sprake. Bovendien heeft May na de 15e mei nog een tweetal officiële en genotuleerde bestuursvergaderingen geleid voordat hij – volgens de notulen, ‘door de omstandigheden gedwongen’ moest aftreden.


Niet onmogelijk dat een ‘overledene’, die uit de accurate maar ook zeer rigide Duitse en Nederlandse administratie definitief was verdwenen, ook niet meer voor transport in aanmerking kon komen. Nog in leven of niet.


Er zijn gevallen bekend van Joodse delinquenten, die niet op transport werden gesteld en daar soms zelfs hun leven aan dankten, omdat ze nog een gevangenisstraf hadden uit te zitten. Bijvoorbeeld de zedendelinquent in de geruchtmakende zedenzaak Sara Beugeltas, die op 27 augustus 1934 werd vermist. Een dag later vond de Amsterdamse politie het levenloze lichaam van het gewurgde kind in een loods aan het Waterlooplein. De dader, een 21 jarige arbeider, eveneens van Joodse komaf, werd gearresteerd en tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Hij moest in de oorlogsjaren eerst zijn straf uitzitten en ontsnapte hierdoor het concentratiekamp. Hij stierf in 1964.


Een ander voorbeeld: de Joodse Hartog W., die nog enkele maanden in het Vogelhuis in Artis ondergedoken heeft gezeten, werd in november 1942 met zijn hele familie van 19 personen – incl. 2 baby’s – gearresteerd en vervolgens weer uit de overvalwagen gehaald. De Nederlandse politie en een Duitser, die de familie van huis haalden zeiden, dat hij niet mee mocht omdat hij niet op de arrestatielijst stond…

Typerend in al zijn absurditeit is ook het geval van Michieltje, een te vroeg geboren baby, meegekomen met een transport uit kamp Vught. Zijn moeder was gedeporteerd naar het oosten en Michieltje werd opgenomen in het kampziekenhuis. Kampcommandant Gemmeker – die naar men zegt veel van kinderen hield — ontfermde zich persoonlijk over zijn lot. Uit Amsterdam liet hij een Joodse kinderarts komen. Die bepaalde dat Michieltje elke dag een paar druppels cognac moest krijgen. En dus liet Gemmeker in Groningen een fles Hennessy halen. Het jochie haalde het zowaar. Hij werd zes pond, zeven pond, en uiteindelijk acht pond. Toen pas kon hij op transport…

(Uit ‘Witte jassen en Bruinhemden – Nederlandse artsen in de Tweede Wereldoorlog’; red. Joost Visser, Ben Crul, Ingrid Lutke Schipholt en Eva Nyst; Reality Bytes Publishing bv, Breda 2010)

De geïnterviewde vriend van de familie May vertelde verder dat Robert May nooit echt ondergedoken is geweest maar ‘low profile’ leefde in zijn eigen huis aan de Lairessestraat. May had heel goede zakelijke – maar absoluut geen vriendschappelijke contacten met de beruchte oorlogsmisdadiger Ferdinand aus der Fünten. Volgens de geïnterviewde huisvriend gebruikte hij zijn enorme vermogen om ‘zijn hachje te redden’, vermoedelijk door Aus der Fünten af te kopen. Mogelijk dat hier het verband moet worden gezocht met het vervalste politierapport. Van collaboratie met de bezetter was volgens onze zegsman absoluut geen sprake, het ging hem alleen om het redden van z’n bank, vermogen en huid. Robert May was bovendien van grote waarde voor de bezetter als adviseur van Alfred Flessche, Verwalter (door de Duitse bezetter aangestelde zaakwaarnemer) van Lippmann Rosenthal & Co, en vermoedelijk ook onmisbaar om iets van het imago van vooroorlogse betrouwbaarheid van het bankimperium hoog te houden. Ferdinand Hugo Aus der Fünten was hoofd van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung (Centraal bureau voor Joodse emigratie) en daarmee verantwoordelijk voor de deportatie van Nederlandse Joden naar concentratie- en vernietigingskampen. Aus der Fünten werd na de oorlog ter dood veroordeeld, maar zijn vonnis werd omgezet in levenslange gevangenisstraf.

In 1989 kwam Aus der Fünten vrij en overleed kort daarop.


De toenmalige minster van justitie Dries van Agt speelde bij de vrijlating nog een merkwaardig stimulerende en vooral dubieuze en controversiële rol…

 

Jan Geu Grootenhuis – de witte Maasai – 70 jaar

Jan Geu was meteen interessant. Hij was net als ik eerstejaars student diergeneeskunde, kwam ook aan bij het Utrechts Studentencorps, zijn vader was dierenarts, zijn moeder kookte de sterren van de hemel en hij had een leuk jonger zusje.


En zo dreven wij al vrij snel naar elkaar toe met als gevolg dat we beiden een kamertje huurden bij een allervriendelijkste mevrouw in de Utrechtse zeeheldenbuurt. Ik aan de achterzijde en Geu keek uit op straat. Dat laatste was lastig want ik ‘kreeg kennis’ aan een meisje twee huizen verderop. Ook zij huurde, evenals Geu, aan de voorkant. Omdat ze net als wij op de zolderverdieping woonde kon ik er in het donker via de dakgoot naar toe. Dat moest wel want in die tijd mochten studenten – studentes vooral – na 9 uur ’s avonds geen herenbezoek meer ontvangen. Heel storend voor Jan Geu natuurlijk, want alleen via zijn kamer en raam kon ik deze spannende bestemming bereiken.


We hebben er ruim een jaar gewoond en verkeerden in de veronderstelling dat onze hospita geen weet had van mijn nachtelijke escapades. Totdat ik eens met onze huisbazin op straat bij de bakkerskar stond en even mijn brood op de punten van haar tuinhek spietste om bij mijn portemonnee te kunnen. Schalks blikte ze opzij met de opmerking: ‘Ik sluit niet uit dat ik u ’s ochtends ook nog eens zo op het hek geprikt zie’. Het liep allemaal goed af.


Maar we werden serieuzer naarmate het studiejaar vorderde. Zo logeerde ik vaak bij Jan Geu in zijn comfortabele oude leunstoel, lieten we de boxer van de hospita uit, richtten een verbond op ter vernietiging van tuinkabouters en kochten voor een habbekrats een oeroude Citroën. De enige rit van formaat, die we er ooit in maakten ging naar mijn ouders in Enschede. Dat we er ooit zijn aangekomen mag een wonder heten want om het ding in de versnelling te krijgen moesten we met een stang, gedrukt tegen een vitaal motoronderdeel, zachtjes tegen een muur rijden. Op een hoek van de Maliebaan reed eens een vrachtauto over ons rechter voorwiel en spatbord. In Enschede bleken we tot ontzetting van mijn ouders onverzekerd, maar dat werd met een telefoontje door mijn vader snel gerepareerd. Een ervaring rijker, maar nooit eerder heb ik een aankoop zo snel van de hand gedaan.


Onze zeeheldenbuurt was wel dicht bij de faculteit diergeneeskunde gelegen, maar storend ver van de sociëteit. Gelukkig werd dat probleem snel opgelost toen we beiden een zolderkamertje konden betrekken in het studentenhuis Muntstraat 6, op slechts enkele honderden meters van onze sociëteit. Daar hebben we de rest van onze studententijd gewoond en geleefd. Geu – in die levensfase ook wel reu genoemd – vorderde voorspoedig met zijn studie, maar ik lag na een jaar kroegcommissie en bijna 2 jaar militaire dienst ruim achter. Ik heb hem niet meer ingehaald maar profiteerde wel van zijn standaarddictaten.


Niet lang na zijn afstuderen vertrokken Geu en Frederique naar Kenia, waar Geu al spoedig het ritme van zijn landgenoten overnam; zo moesten eetafspraken rekening houden met een overschrijding van soms 24 uur en durfde hij alsnog stralend binnen te komen. Zoals zijn mede Afrikanen wel eens relativerend opmerken: ‘Jullie Westerlingen hebben horloges, wij hebben de tijd’.


Maar van de Grootenhuisjes waren we gelukkig nog lang niet af. Dochter Floor heeft nog enkele maanden bij ons in de directeurswoning het souterrain bewoond en Frederique mocht ik bijstaan in de rechtszaak tegen een Oost Europese callgirl, die hun Amsterdamse appartement uitwoonde en bovendien haar huur niet betaalde.


Hoogtepunt in onze vriendschap was wel het bezoek dat we in 2003 met ons gezin aan huize Grootenhuis in Nairobi aflegden. Ons eerste bezoek aan de savanne van Oost Afrika, en dat onder de deskundige en bevlogen leiding van Geu en Frederique, maar ook het begin van een verslaving die tot op de dag van vandaag aanhoudt. Al zo’n 10 jaar leiden Liesbeth en ik dan ook natuurreizen naar de grote natuurparken en savannes in Noord Tanzania. Nog regelmatig roepen onze zoons het heldenepos in herinnering, waarbij ’s nachts hun tentje werd bezocht door enkele leeuwen. Onverschrokken lagen de heren paraat om eventuele binnendringers mores te leren met behulp van een gedemonteerd droogrekje, een spuitflesje met insecticide en een balpen. De leeuwen kozen natuurlijk het hazenpad.

Op Jan Geu kon je rekenen, hij had het hart – weliswaar alleen figuurlijk vanwege een bijzondere anatomische afwijking – absoluut op de juiste plaats.

Waarom dossen in de mensenwereld vooral de vrouwen zich uit?

Vrouwelijke geslachtshormonen, oestrogenen, staan onder andere garant voor de interessante en ook voor kunstenaars zo inspirerende borstontwikkeling, de verdeling van lichaamsvet en lichaamshaar, en andere typisch vrouwelijke lichaamskenmerken. Rondom het tijdstip van de ovulatie of eisprong, als de gehaltes aan vrouwelijke geslachtshormonen in het bloed het hoogst zijn, zien we bij chimpansees een enorme zwelling ontstaan rondom vulva en anus, als het ware een soort van eigen barkruk. Voor de mannetjes altijd erg interessant. Bij de gorilla is deze zwelling gering. De orang-oetan vertoont helemaal geen zwelling tijdens de ovulatie, maar wel tijdens de zwangerschap. Alle vrouwelijke zoogdieren verraden zich in de vruchtbare dagen van de ovulatoire cyclus door vaak opdringerig seksueel gedrag en opwindende geuren. De mensenvrouw vormt hierop een uitzondering. In de dagen rond de eisprong wordt meer geflirt, is de frequentie van het stemgeluid hoger en meer sexy, vinden er meer buitenechtelijke escapades plaats en wordt meer bloot getoond, dat wil zeggen: het decolleté verschuift in zuidelijke richting en de rokzoom noordwaarts. Opwindende c.q. aanstootgevende roodgezwollen bipsen of nymfomaan gedrag en onstuimige geuren of feromonen zijn voor mannen niet waarneembaar. Alhoewel, vrouwelijke lapdancers scoorden aanmerkelijk hogere tips tijdens hun vruchtbare dagen dan in de resterende weken van de cyclus. Een beter verborgen ovulatie dan bij de meeste zoogdieren, dat wel, maar helemaal verborgen gaat het grote gebeuren niet voorbij. Mannen willen bovendien kost wat kost voorkomen dat zij investeren in de verzorging aan de genen van een andere man. Uit onderzoek blijkt dan ook, dat in het algemeen mannen jaloers zijn bij de gedachte dat hun vrouw seks heeft met een andere man, terwijl vrouwen juist jaloers zijn als hun man zich ten opzichte van een andere vrouw verzorgend opstelt. Mannen geven sneller geld uit als ze foto’s gezien hebben van erotische foto’s van sexy vrouwen ontdekten onderzoekers van de universiteit van Stanford. De mannen kregen eerst de erotische foto’s te zien en mochten daarna gaan gokken in een casino. De mannen zetten daar grotere bedragen in dan ze anders zouden doen. “Op het eerste gezicht lijken de twee niets met elkaar te maken te hebben,” zegt psycholoog Brian Knutson. “Maar niets is minder waar. Een casino is er zo op gebouwd om bepaalde prikkels in de hersenen te stimuleren. Er is fel licht, drank a volonté en iedereen is piekfijn uitgedost. Dit moedigt aan om meer risico’s te nemen.” Omdat mannen, evenals de meeste mannelijke dieren trouwens, altijd wel belangstelling hebben voor het bedrijven van de liefde, seks dus, zijn ze gedwongen om in de buurt van hun partner te blijven om te verhinderen dat een ander zijn wellustige slag slaat, toevallig in haar vruchtbare periode. Bovendien, omdat bij onze soort ook de vrouwelijke sekse het gehele jaar door seksueel belangstellend is – op een enkel geval van hoofdpijn na natuurlijk – heeft seks een versterkende invloed op de onderlinge band. In dat kader is het voor de vrouw ook van belang om altijd, dan wel zo lang mogelijk seksueel aantrekkelijk te blijven. Daarom worden jaarlijks fortuinen uitgegeven aan het ‘ontgrijzen, liften, sucken, botoxen’ en een machtige variatie aan alles camouflerende make-up. Vrouwen willen continu aantrekkelijk zijn en ontvankelijk lijken.

Ter overdenking

In de rijke verzamelingen van het Tropenmuseum te Amsterdam bevindt zich een bijzonder object, een sigarendoos gemaakt van de poot van de bijna uitgestorven Javaanse neushoorn uit de Preanger, een gebied in Java. Het is een onderdeel van een aansprekend dier, dat eerst moesten worden gedood voordat de lichaamsonderdelen tot zogenaamde kunstvoorwerpen konden worden verwerkt. Laten we niet twisten over smaak. Ook die evolueert, soms tot wansmaak. Geen medeschepsel is ooit op de gedachte gekomen delen van zijn prooidieren zo te verwerken. De relatie van de makers met onze leefomgeving lijkt ver verwijderd. Maar hoe bijzonder ook wat de soort mens op organisatorisch, artistiek en technisch gebied tot stand heeft gebracht met zijn overgedimensioneerde hersenschors, de historisch gegroeide relatie tussen ons en de rest van de levende natuur bleef bestaan. Onze woningen worden daarom mede bewoond door een reusachtige variëteit aan huisdieren, de vensterbanken imiteren de savanne en soms zelfs nog het regenwoud. En niet te vergeten de open haard, symbool van beheersing van het vuur. Het daaraan verbonden extra werk, rommel en brandgevaar nemen we op de koop toe. Onverbrekelijk verbonden met ons verleden. De verbondenheid met onze wortels op de savanne zit in onze genen verankerd. Nergens in onze huiskamers een pot zand in de vensterbank of er staat wel een plant in, geen bak water of deze is gevuld met vissen. We zijn bereid om honderdduizend euro’s extra op tafel te leggen voor een stukje tuin van vijftig vierkante meter. Niet dat zo’n lapje grond enige jachtbuit verschaft of het verzamelen van voldoende groenvoer mogelijk maakt om de winter door te komen. Het is al voldoende als we erop uit kunnen kijken of er in kunnen zitten. Wij alleen dan, en níet onze buren. Het bij onze verre voorouders behorende buitenleven – natuurlijk vooral ingegeven door gebrek aan binnenaccommodatie – zit nog diep in onze breinen verankerd. De savanne vooral. Hebben wij keuze uit foto’s met een veelheid aan woonplekken, van midden in een bos tot en met open vlaktes en steden dan gaat vrijwel iedereen voor een huisje in de bosrand – iets hoger gelegen – met wijds uitzicht over de ‘savanne’. Het blijkt ook dat mensen in een groene woonomgeving zich een tikkeltje gezonder voelen en minder vaak naar de dokter gaan met kwalen als diabetes, angststoornissen, depressie, COPD en duizeligheid. Mensen, die meer tijd doorbrengen in een groene woonomgeving, herstellen sneller van stress. Iedereen beleeft en herbeleeft zijn jager- en verzamelaarverleden op een eigen manier. We hollen door bos en veld, jagen met camera, geweer of verrekijker, zoeken naar schelpen aan het strand of golfen op armzalige monoculturen. We bezoeken dierentuinen, botanische tuinen en natuurreservaten. Die verbondenheid met de natuur en de afhankelijkheid van onze medeschepselen is onuitwisbaar ondanks alle verstedelijking, verdeling van werkzaamheden, managers, grootgrutters en technische vooruitgang. Duidelijk is onze oeroude relatie met én afhankelijkheid van de levende wereld rondom. Een oerverbond met de ons omringende natuur. Het kost moeite deze oergevoelens terug te vinden in het getoonde object.

Woestijnplanten en watermanagement

Welwitschia mirabilis

Woestijnen zijn lang niet altijd de kurkdroge gloeiend hete zandvlaktes uit de avonturenfilms, in feite is de definitie: een woestijn is een gebied met een gemiddelde jaarlijkse neerslag van minder dan 200 millimeter regen. Ter vergelijking: in Nederland valt ongeveer 800 millimeter regen per jaar. De bekendste zijn de Noord Afrikaanse Sahara, de Zuid Afrikaanse Kalahari en Namibwoestijn, maar ook in Azië Australië en Noord en Zuid Amerika zijn uitgestrekete gebieden die de naam woestijn geheel waarmaken.
De vertrouwde woestijndierenwereld wordt gevormd door typische woestijnantilopen als de Afrikaanse addax en algazelle, en de Arabische oryx, maar ook woestijnratten, kamelen, dromedarissen, schorpioenen en sommige slangensoorten en kleine katachtigen kunnen met erg weinig water toe. Sommige soorten hebben voldoende aan het vocht aanwezig in hun voedingsgewassen of prooidieren, andere leven van dauw of gaan ondergronds of zijn vooral ’s nachts actief.
De belangrijkste plantenfamilies, die extreme droogte aankunnen en dan ook voornamelijk in woestijnen worden gevonden zijn de Cactusfamilie (Cactaceae), Wolfsmelkfamilie (Euphorbiaceae), Aloëfamilie (Aloeaceae), Agavenfamilie (Agavaceae), Vetplantenfamilie (Crassulaceae), Composietenfamilie (Asteraceae), Palmvarenachtigen (Cycadales) en de fameuze Welwitschia mirabilis. Niet alle planten die in de woestijn groeien zijn cactussen, alhoewel sommige er erg op kunnen lijken. Cactussen, die alleen in Amerika groeien, wolfsmelkachtigen (Euphorbia) uit Afrika of octopusbomen (Didierea) uit Madagaskar lijken erg op elkaar. Afrikaanse aloe’s en Amerikaanse agaves zien er ook bijna hetzelfde uit. De voorouders van deze planten leken totaal niet op elkaar. Onder invloed van de woestijn kregen ze allemaal gelijkaardige aanpassingen. Dit type van evolutie noemen we convergente evolutie.
(Bron: Website Nationale Plantentuin van België)

Welwitschia mirabilis (tweeblaarkanniedoodnie in het Afrikaans), is de enige plant die wordt gerekend tot de familie Welwitschiaceae, een zogeheten monotypische familie. De plant komt voor in de kuststreken van Angola en Namibië. De plant is vernoemd naar Friedrich Welwitsch. De plant heeft slechts twee bladeren en groeit zeer langzaam. Beide bladeren zitten aan een korte stam. In het gebied waar de plant groeit regent het maar weinig, de jaarlijkse regenval van ongeveer 1-100 mm is voor de plant ontoereikend. Ook condensatie van mist, wat leidt tot een neerslagequivalent van 50 mm, is ontoereikend. De plant haalt haar water vooral uit ondergrondse waterbronnen en stromen. De Welwitschia groeit in de woestijn in een gebied, waar soms gedurende jaren geen regen valt. Hoe komt hij dan aan water? Deze plant blijkt in de Namib woestijn alleen voor te komen in een tachtig kilometer breed kustgebied, waar regelmatig mist optrekt vanuit het water van de koude Golfstroom. In de nacht condenseert het water en dan kan de Welwitschia via zijn huidmondjes water opnemen. Overdag sluiten de huidmondjes, waardoor verdamping wordt voorkomen. Gemiddeld worden de planten zo’n 500 tot 600 jaar oud, maar het is bekend dat sommige exemplaren wel 2000 jaar oud zijn. De zaaddoosjes van een Welwitschia met rode Welwitschia-wantsen. De plant is tweehuizig en voor bestuiving aangewezen op de Welwitschia-wants (Probergrothius sexpunctatis), een rode wants. Vanwege haar langzame groei en doordat veel oudere planten zijn weggehaald door verzamelaars is de plant uit sommige gebieden bijna verdwenen. De Welwitschia in Angola lijkt beter beschermd dan die in Namibië omdat landmijnen de verzamelaars op afstand houden.

De meeste woestijnplanten bewaren het water in hun dikke vlezige bladeren (vetplanten), andere slaan het op in hun lichaam (cactussen, euphorbia’s). Deze bladloze woestijnsoorten hebben geen bladeren en de fotosynthese vindt dan ook plaats in de groene huid van hun stammen en lichamen. Woestijnplanten, die dergelijk morfologische aanpassingen niet bezitten – vaak eenjarigen – zijn voor hun levenscyclus dan ook geheel aangewezen op de incidentele en vaak erg korte periode van regenval. Binnen luttele dagen vindt dan ook achtereenvolgens bloei, bevruchting, zaadvorming en sterven plaats en verandert de woestijn kortdurend in een onafzienbare bloemenzee.
Kenmerkend voor veel woestijnplanten is de dikkige huid vaak met een vettige waslaag en aanpassingen aan de huidmondjes om waterverlies tot een minimum te beperken. Soms liggen de huidmondjes daarom begraven in groeven en zijn omgeven door haren. Bij een aantal soorten gaan de huidmondjes alleen ’s nachts open en vindt er fotosynthese plaats; het water verlies per hoeveelheid geproduceerde koolhydraten is dan ook nog maar 10 procent van wat het overdag zou zijn geweest. Maar ook naalden op bijvoor beeld cactussen beschermen niet alleen tegen vraat van dorstige woestijndieren maar bieden ook schaduw. Sommige woestijnplanten sturen hun wortels tot wel 40 meter de diepte in om water te bereiken. Andere gaan tijdens periodes van extreme droogte in een soort ‘winterslaap’, andere verliezen hun blad, de voornaamste structuren via welke water wordt verdampt. Fotosynthese vindt dan niet meer plaats.

Planten nemen een fundamentele plaats in in het voedselweb, omdat ze als primaire bron van organisch materiaal dienen voor dier en mens. Planten gebruiken hun bladeren om suikers en zetmeel aan te maken in een licht-afhankelijk proces, fotosynthese. Water en kooldioxide (CO2) worden omgezet in een suiker (C6H12O6) en zuurstof (O2), dat wordt afgegeven aan de dampkring. De fotosynthese vindt plaats in de bladgroenkorrels (chloroplasten) in de groene bladeren of andere groene plantendelen. Water (H2O) bereikt het blad via de vaatbundels vanuit de wortel door de houtvaten van de stengel. CO2 komt in de chloroplasten door diffusie vanuit de lucht door de huidmondjes in het blad en de intercellulaire holten gelegen tussen de sponsparenchym cellen. De suikerverbindingen die door de fotosynthese ontstaan, worden verdeeld over de hele plant via de bastvaten in de vaatbundels. Een deel van de zuurstof dat bij de foto-reactie vrijkomt verlaat de plant via de intercellulaire holten en de huidmondjes, waarlangs ook water verdampt.

Dan is er nog een vorm van fotosynthese die bij een grote groep vetplanten voorkomt: “Crassulacean Acid Metabolism (CAM)”. Dit soort fotosynthese verloopt anders dan de fotosynthese bij andere planten en is helemaal gericht op overleven in droge gebieden met extreem weinig neerslag. CAM planten sluiten overdag de huidmondjes en houden op deze manier het vocht bij zich. Tijdens de nacht openen ze de huidmondjes en kunnen ze koolzuurgas opnemen.
Wat er bij gewone fotosynthese overdag gebeurt, gebeurt bij CAM ’s nachts en omgekeerd. CAM planten openen ’s nachts hun huidmondjes, nemen koolzuurgas op en wanneer de dag aanbreekt sluiten de planten hun huidmondjes en wordt het koolzuurgas in de chloroplasten omgezet tot suiker. De niet- CAM planten kunnen overdag koolzuurgas opnemen dat samen met het opgenomen water reageert onder invloed van licht en bladgroen (chloroplast) tot suikers die worden gebruikt voor de groei, herstel en O2-productie. Overdag wordt zuurstof opgenomen, terwijl ’s nachts koolstofdioxide wordt afgegeven.
(Bronnen: jouwweb.nl, Wikipedia en Leerboek der Plantenfysiologie; Dr. R. Brouwer, Dr. J. Bruinsma, Dr. Ir. P.J.C. Kuiper, Dr. J.D. Verleur en Dr. J.G.H. Wessels; A. Oosthoeks Uitgeversmaatschappij N.V. Utrecht 1972)

Mijd Chinese restaurants met haaienvinnensoep op de kaart

Volgens officiële cijfers werd in 2011 10.500 ton aan haaienvinnen geïmporteerd in China via Hong Kong. De vinnen, afkomstig van zo’n 73 tot 100 miljoen haaien, worden gebruikt voor de bereiding van zg. haaienvinnensoep, in essentie volstrekt smakeloos, maar in China en in Chinese gemeenschappen elders een statussymbool. Een kom soep kan $ 50 tot $ 200 dollar kosten! Haaien worden hiertoe gevangen, van hun vinnen ontdaan en levend terug geworpen in zee. Het voortbestaan van sommige soorten haaien en roggen loopt hierdoor ernstig gevaar en de vissers schromen niet vinnen te leveren van beschermde soorten. Al met al een vorm van visserij, dermate wreed en weinig duurzaam, dat als de consumenten zich al niet schamen in ieder geval overheden maatregelen zouden moeten nemen. China heeft zich voorgenomen maatregelen te treffen tegen deze vorm van wrede overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, enkele luxe hotelketens schrappen de soep van hun menukaart en de luchtvaartmaatschappij Cathay Pacific heeft besloten geen haaienvinnen meer te vervoeren.
(Bron: Herald Tribune 6 sept. 2012)