In de voetsporen van Darwin

Goethe schijnt ooit te hebben uitgeroepen: ‘Eerst Napels zien en dan sterven!’ Hiermee wilde hij duidelijk maken dat Napels het mooiste is wat er in een mensenleven te zien valt.
Duidelijk is dat Goethe nooit de Galápagos eilanden heeft bezocht. Want wat voor een Moslim de Hadji naar Mekka is en voor een vrome Katholiek een audiëntie bij de Paus, zo voelde – denk ik – voor mij de eerste ontmoeting met de Galapagos eilanden en haar oorspronkelijke bewoners.
De indrukwekkende vulkanische eilanden die als Gotische kathedralen uit de Grote Oceaan oprijzen, ‘lavasculpturen’ als heiligenbeelden, de tamme en unieke dieren en natuurlijk de ‘voetsporen van Darwin’ maken een bezoek tot een onvergetelijke ervaring. In sommige desolate landschappen besef je voor het eerst de betekenis van het ‘Woest en Ledig’ uit het Bijbelboek Genesis.

De Galápagoseilanden bestaan uit dertien grote en meer dan veertig kleine eilanden, sommige nauwelijks meer dan een rotsachtig voetbalveld, andere groter en bewoond. De archipel ligt bijna duizend kilometer ten westen van de kust van Ecuador in de Grote Oceaan en wordt aangedaan door de koude en voedselrijke Humboldtstroom die zich vanuit Antarctica langs de westkust van Zuid-Amerika noordwaarts beweegt. De eilanden zijn van recente vulkanische oorsprong en de oudste zijn niet ouder dan vier tot vijf miljoen jaar. En het gebied is vulkanisch nog steeds niet uitgeraasd.
Door de geringe ouderdom in combinatie met het feit dat de Galápagos eilanden nooit met het vasteland verbonden zijn geweest, geen landroofdieren de eilanden wisten te bereiken en ook de mens pas kort geleden zijn desastreuze invloed kon doen gelden kon er in biologisch opzicht een unieke samenleving ontstaan.

De planten- en dierenwereld zijn natuurlijk vooral afkomstig van de kusten van Zuid-Amerika. De afstand van bijna duizend kilometer is makkelijk te overbruggen voor goed vliegende en zwemmende zeevogels als meeuwen, fregatvogels, pelikanen en Jan van Genten en ook de aanwezigheid van zeeschildpadden, zeeleeuwen, zeeberen en pinguïns, ook al waren die laatsten helemaal van de zuidpunt van het continent komen aanzwemmen, mag ook geen verbazing wekken. Maar gaat het om insecten, kleine zangvogeltjes, duiven en reptielen moet een andere verklaring worden gezocht. Van echte landvogels en insecten kan men zich nog voorstellen dat een sterke aflandige wind de dieren naar een van de eilanden heeft geblazen maar bij reptielen vermoed men dat deze op vlotten van van de rivieroever losgeraakte vegetatie, de afstand hebben overbrugd. Inderdaad, van zowel de spotvogels en de Darwinvinken maar ook van de reuzenschildpadden, leguanen, hagedissen en slangen meent men de stamvorm op het vaste land te herkennen. Bijzonder is bovendien dat de eilandvormen op de Galápagos zich niet alleen hebben aangepast aan de specifieke omstandigheden ter plekke maar dat enkele zich ook hebben verspreid naar andere eilanden met elk de eigen bijzondere omgevingsfactoren. En telkens hebben de nieuwe eilandbewoners zich onder invloed van deze omgevingsfactoren weer tot aparte (onder)soorten ontwikkeld.
Evolutionaire veranderingen lijken nog steeds volop gaande en soms zelfs waarneembaar.
Zo is een vermoedelijk kleine landschildpad geëvolueerd tot een reus van soms wel bijna 200 kilogram met karakteristieke anatomische vormen per eiland en ook nog eens aparte modellen voor het hoogland en de lager gelegen gebieden. Ook de van oorsprong groene Zuid-Amerikaanse leguaan heeft zich ontwikkeld tot een echte grondbewoner met een roestbruine camouflagekleur en van daaruit tot een uitstekend bij de zwarte lavaformaties passende leguaan, die voor zijn voedsel helemaal is aangewezen op de algen onder water. Weliswaar zijn het behendige zwemmers, maar na enkele minuten in het koude zeewater van de Humboldtstroom moet er weer breeduit worden opgewarmd op het land. En natuurlijk de overmaat aan opgenomen zout ‘uitgeproest’.
Maar het zijn de spotvogels en natuurlijk vooral de grondvinken die Darwin en later andere onderzoekers op het spoor hebben gezet van het evolutieproces en hebben geleid tot dieper inzicht in het fenomeen. Het zijn ook de enige vogels die na het bereiken van de archipel werkelijke diversificatie hebben ondergaan.

Meerdere stamvormen van de Darwin- of grondvinken werden afgelopen decennia gesuggereerd maar men is het er inmiddels wel over eens dat een ‘grassquit’ (grasvink) – vrijwel zeker de ‘dull coloured grassquit’ (Tiaris obscura) – uit onder andere Argentinië, Bolivië, Colombia, Ecuador en Brazilië de verantwoordelijke stamvader is die ca. 750.000 jaar geleden overwaaide.
Een van de grondvinken leeft behalve van zaden ook van huidparasieten waardoor de schildpadden, leguanen en Jan van Genten worden geplaagd. Op het afgelegen Wolf Island, waar de Jan van Genten door een bloedzuigende luis worden geteisterd, gaat deze grondvinkvariant (vampire finch) nog een stapje verder. Hij heeft de smaak van bloed leren kennen en doorboort nu dan ook actief de huid van zijn favoriete ‘booby’ om zich te goed te doen aan zijn bloed. Dat heeft zelfs de Oost-Afrikaanse ossepikker niet bedacht. Die houdt zich vooral bezig met het verwijderen van huidparasieten van giraffen, buffels en antilopen, maar houdt daarbij wel moedwillig de huidwondjes open om zich te laven aan het wondvocht.
Voor beide vogels geldt evenwel: wat begon als een welkome huidverzorging voor de geplaagde gastheer ontaardt in ongewenst parasitisme.
Een andere afgeleide vink (woodpecker finch) bedient zich van afgebroken cactusnaalden om insecten uit spleten in bomen te peuteren. Blijkbaar zo aanstekelijk dat een andere Darwinvink, de mangrove finch, de techniek heeft gekopieerd. Weer een ander is gespecialiseerd in het eten van de bloemen van cactussen vooral van Opuntia soorten.
Maar het meeste werk is natuurlijk verricht aan de (Darwin) grondvinken met hun grote variatie in snavelgrootte en –vorm. Zo worden onderscheiden forse brede snavels om harde zaden mee te kraken, dunne gebogen snavels om cactusbloemen mee te lijf te gaan, dunne pincetvormige snavels voor insecten en vlijmscherpe snaveltjes geschikt om de huid van Jan van Genten te doorboren.
De snavelvorm per soort is erg variabel en bovendien in hoge mate erfelijk. Daardoor zien we dat bij verandering van voedselaanbod ten gevolge van El Nino-achtige weersveranderingen, bij het invullen van een nieuwe ecologische niche of na migratie naar een ander eiland, de snavelvorm zich aanpast aan de situatie ter plekke.
Maar alle Darwinvinksoorten vertonen nog steeds grote overeenkomsten in nestbouw, hofmakerij, territoriaal gedrag en zang en de meeste soorten kunnen nog steeds onderling kruisen en vruchtbare nakomelingen opleveren.

Hongerige walvisvaarders en zeerovers, reusachtige aantallen losgelaten honden, katten, ratten, varkens en geiten hebben onherstelbare schade aangericht door het eten van eieren van vogels en schildpadden, jonge en volwassen dieren en de schaarse vegetatie. Sommige inheemse en unieke diersoorten zijn voorgoed verdwenen. In de afgelopen decennia hebben de autoriteiten kans gezien om de meeste eilanden rigoreus te ontdoen van schadelijke nieuwkomers.
De schade kan zelfs heel onverwacht uitpakken: door de grootschalige vraat door geiten bleef er voor de nesten van reuzenschildpadden te weinig schaduw over. Het resultaat was te warme eieren en – omdat bij veel reptielen het geslacht van de nakomelingen door de broedtemperatuur wordt bepaald – een overmaat aan vrouwelijke dieren. Dat geeft natuurlijk onrust. Anderzijds zijn er in sommige streken nog maar zo weinig dieren over dat de meermalen werd waargenomen dat gefrustreerde volwassen reuzenschildpadmannetjes een jong mannetje of zelfs een afgeronde brok bazalt besteeg. Daarentegen is ze wel een lang leven gegund, niet onmogelijk dat er nog 200 kilogram zware reuzen leven die in hun jeugd de jonge Darwin nog hebben gezien toen deze in 1835 de eilanden aandeed.

Hoe oud is onze aarde?!

De Schepping uit Genesis en de evolutieleer bijten elkaar niet. Het prachtige Scheppingsverhaal is een Goddelijke Openbaring voor de ene categorie gelovigen en een geloofsbelijdenis voor de andere, de evolutieleer is natuurlijke historie. Wetenschap dus.
Het is dan ook spijtig te moeten constateren dat zo veel gelovige wetenschappers zich, sinds het verschijnen van Darwins’ On the origin of species by means of natural selection volstrekt onnodig hebben lopen uitputten in het zoeken naar een synthese tussen evolutieleer en Genesis.
De meest invloedrijke berekening van de ouderdom van aarde en kosmos komt op naam van James Ussher (1581–1656), op het hoogtepunt van zijn carrière Anglicaans Aartsbisschop van Armagh and Primaat van Ierland. In zijn invloedrijke Annalium pars posterior, gepubliceerd in 1654, weet hij met zekerheid het ontstaan van de aarde te positioneren op de avond van de 22e oktober van het jaar 4004 v Chr. Pas veel later komt het ‘debat’ weer op gang.
In enkele grote ‘evolutionaire’ sprongen: van Young Earth Creationists (de leeftijd van de aarde is maximaal 10.000 jaar), via Old Earth Creationists – de leeftijd van aarde en kosmos is eventueel enkele miljarden jaren – en Progressive Creationists (God intervenieert af en toe) tot en met Intelligent Design, waarbij Darwins’ evolutietheorie geen werkelijk verzet meer oproept. Hierbij wordt gesteld dat het ontstaan van bepaalde eigenschappen van levende organismen alleen kunnen worden verklaard als het werk van een intelligente ‘ontwerper’ in plaats van evolutionaire, ongeleide processen als natuurlijke selectie. Als concrete voorbeelden worden standaard genoemd: het ontstaan van het leven, de werking van de lichaamscel, het bewegingsmechanisme van zaadcellen en trilharen, de cascade van bloedstollingsfactoren, de werking van het oog en het immuunsysteem.
Van alle genoemde voorbeelden is inmiddels geheel of gedeeltelijk aangetoond dat deze wel degelijk eenvoudigere voorgangers hebben gehad of in eenvoudiger vorm nog steeds bestaan. Men kan zich er blijkbaar niet mee verzoenen dat nog niet alles is ontdekt.

Wakker worden (en lid worden van het WNF)

Een ecosysteem komt moeizaam en na veel vallen en opstaan tot stand, maar het is relatief eenvoudig te vernietigen. Dat laatste gebeurt echter vaak geleidelijk en nauwelijks opgemerkt, doordat voor de totale ineenstorting eerst planten en talloze onopvallende insecten, reptielen, amfibieën en vogels verdwijnen.
Maar uiteindelijk leggen ook de grote, meer tot de verbeelding sprekende en ‘aaibare’ dieren het loodje en worden we wakker.
Vermoedelijk geschud…

Moment van bezinning

Geslachtelijke voort­planting, maar dan alléén bij vrije partnerkeuze, garandeert voldoende variëteit in het nageslacht om de steeds verande­rende omstandighe­den het hoofd te kunnen bieden. Het erfelijk materi­aal moet steeds weer in nieuwe combinaties aan de gesel van het dagelijks bestaan in de vorm van micro-organismen en parasieten worden aange­boden, om als soort te kunnen overleven. Maar ondanks geavanceerde preventieve maatregelen, moderne opsporingsmethodes van dragers van ziektekiemen en verbeterd curatief ingrijpen lukt het vaak niet meer om catastrofes te vermijden.
Hoofdoorzaak is, behalve de enorme schaalvergroting in de veehouderij en het grootschalig verslepen van levende en geslachte dieren, het buitenspel zetten van het natuurlijke seksuele selectieproces. Natuurlijk is dat laatste onverbrekelijk verbonden met het begrip domesticatie, de veehouderij en de fok van gezelschapsdieren, maar enig rekening houden met de biologische grondslag van natuurlijke partnerkeuze en het bijbehorend ‘hoe en waarom’ zou zinnig zijn.
Het bezit van een welgekozen MHC in het ouderpaar geeft de nakomelingen vermoedelijk een grotere kans op overleven in onze, door parasieten en micro-organismen gedomineerde wereld. Ook in de veehouderij lijkt het de moeite waard te onderzoeken of het voordelig is – niet voor de dierenarts dus – als naar de optimale MHC combinatie wordt gestreefd. Partnerkeuze als overlevingsstrategie.
Op dit moment lijkt iedere generatie dierenartsen vooral bezig met het scheppen van meer werk voor zijn opvolgers.

Boeren en winden

De pens is één van de voormagen bij herkauwers. Hier ondergaat het opgenomen voedsel een voorvertering door micro-organismen die in de pens leven. Het voedsel wordt hierbij gefermenteerd.
Micro-organismen die hierbij een hoofdrol spelen zijn bacteriën, protozoën – ééncellige diertjes, zoals pantoffeldiertjes – en schimmels. Het bijzondere van deze micro-organismen is dat zij kunnen leven in een zogenaamde anaërobe (zuurstofloze) omgeving. Bij de vertering ontstaan vetzuren (azijnzuur, boterzuur, propionzuur), eiwitten en nucleïnezuren. De vetzuren en de eiwitten in micro-organismen zijn weer voedingsstoffen voor de herkauwer. Door deze fermentatiestap zorgen de micro-organismen er voor dat het vezelrijke voedsel (cellulose) omgezet wordt in wél verteerbare stoffen en dat de voedzame celinhoud voor de spijsverteringsenzymen van het dier zelf bereikbaar wordt.

Naast deze voedingsstoffen ontstaan ook de gassen methaan en kooldioxide. Deze boert de herkauwer regelmatig uit. In totaal kan een koe meer dan 500 liter methaangas per dag uitboeren (ructus). Herkauwers zijn daarom – geheel onbewust – verantwoordelijk voor een deel van het broeikaseffect.
Bij de vertering van gras, bladeren en andere vegetatie door bacteriën komt namelijk veel gas vrij, vooral het lichtontvlambare moeras- of methaangas. Omdat bij koeien en andere herkauwers de ruwe celstof vertering in de pens plaats vindt, ontstaat het meeste gas daar. Dat moet er natuurlijk uit anders kan zo’n koe ontploffen. Een koe boert het gas er uit, gewoon de kortste weg! Soms zit bij een schrokkerige koe wel eens een knol of biet vast in de slokdarm en dan kan het gas niet ontsnappen. Als die knol of biet dan niet met grote spoed door de dierenarts wordt verwijderd – meestal doorgedrukt naar de pens – gaat het dier dood. Soms is de pens zo vol gas dat de dierenarts er eerst een levenreddend holbuisje in moet steken om het gas te laten ontsnappen. Eenmaal deed een dierenarts dat met een brandende sigaar in zijn mond en brandde de boerderij tot de grond toe af!
Omdat bij paarden de ruwe celstofvertering met natuurlijk alle daaraan verbonden gasvorming plaatsvindt in de dikke en blinde darm laten zij winden. Ook weer gewoon de kortste weg naar buiten.

Volgens een rapport van de Wereldvoedselorganisatie (FAO) van de VN is 18 procent van de uitstoot van broeikasgassen afkomstig van de veehouderij. Dat is meer dan de uitstoot door vervoersmiddelen. De veehouderij (vooral rundvee) produceert maar negen procent van de uitstoot van kooldioxide door menselijk handelen, maar een veel groter deel van de schadelijkste broeikasgassen. Vijfenzestig procent van de door mensen veroorzaakte uitstoot van lachgas, dat driehonderd keer meer bijdraagt aan de opwarming van de aarde dan kooldioxide, is afkomstig van de veeteelt, vooral van mest. Zevenendertig procent van de uitstoot van methaan, dat 23 keer zo veel bijdraagt aan het broeikaseffect als kooldioxide, is afkomstig van de veehouderij. Maar het is nog steeds een onderwerp van hevige discussie of de opwarming van onze planeet komt door menselijke activiteit of dat er sprake is van een natuurlijke variatie.
Maar los van dit interessante wetenschappelijke dispuut: het is bepaald niet onzinnig als we het op alle consumptiefronten wat kalmer aandoen.

Ezels, zebra’s en andere paardachtigen eten gras, hooi en bladeren, maar het zijn absoluut geen herkauwers en ook hebben zij niet die vier magen, zoals runderen, geiten en schapen, en antilopen en herten. Paardachtigen, hebben een enorme dikke en ook een reusachtige blinde darm, waarin dezelfde bacteriën en eencellige diertjes leven als in de pens van herkauwers om het gras en de andere plantendelen te verteren. Het zelfde geldt voor de Afrikaanse Colobus apen. Zij hebben net als andere bladetende primaten een gespecialiseerde maag, waardoor ze moeilijk verteerbare bladeren en onrijpe vruchten kunnen verwerken. Maar geherkauwd wordt er niet. Ook bij olifanten vindt de vertering van plantaardig materiaal door bacteriën en kleine eencellige diertjes vooral plaats in de blinde darm, die kan dan ook wel zo groot als een slaapzak zijn!

De meest opmerkelijke bladeter is wel de Hoatzin of stinkvogel, een vogel van kipformaat uit noordelijk Zuid-Amerika met een vrolijke kuif, vaak nestelend in bomen boven water. Opmerkelijk in meerdere opzichten: de kuikens laten zich, wanneer ze worden bedreigd uit het nest vallen in het water, duiken onder en verdwijnen even uit het zicht van de aanvaller. Opmerkelijk is ook dat ze tijdens hun jeugd klauwen hebben aan hun vleugels waarmee ze zich na hun ontsnapping uit het water hijsen en de kant opkruipen. Met die nagels aan de eerste twee vingers is de Hoatzin uniek in de vogelwereld en verwantschap met de oervogel Archeopteryx wordt wel gesuggereerd. Ook bij het verlaten van het nest spelen de klauwtjes een belangrijke rol bij het balanceren op de twijgen rond het nest. Het dier eet voornamelijk bladeren, soms vruchten, die al in de krop – een verwijding van de slokdarn – worden voorverteerd. In feite gebeurt dit op een zelfde wijze zoals ook de ruwe celstofvertering in de voormagen van herkauwers plaatsvindt door bacteriën, schimmels en eencellige diertjes. Na deze voorvertering vindt de verdere verwerking van de voedselbrei plaats in de eigenlijke maag en de rest van het maag-darmkanaal.
Door de bijzondere voedingsgewoontes is het dier dusdanig doortrokken van de stank van verteringsproducten en mest, dat de Hoatzin (stinkvogel) slechts bij hoge uitzondering wordt gegeten door mensen en dieren.

De jacht – een ander geluid

Misschien niet leuk om te horen, maar zijn sterke aanwijzingen dat onze voorouders als aaseters en verzamelaars zijn begonnen. Vermoedelijk omdat ze te klein en te zwak waren, én te slecht bewapend – zowel wat betreft bewapening als brein ontwikkeling – om prooien van enig formaat levend te kunnen bemachtigen. Mogelijk dat Australopithecus en ook latere hominiden zijn begonnen met het gooien van stenen en stokken om roofdieren van hun prooi te verdrijven, voordat hieruit meer geavanceerd wapentuig werd ontwikkeld voor de werkelijke jacht.
In de westerse wereld wordt ook nog gejaagd, maar nu met vuurwapens, en om te overleven (als mens) is het niet meer nodig. Natuurlijk is onderbouwd wildbeheer onvermijdelijk, maar de vraag is of dat door plezierjagers moet gebeuren of door professioneel getrainde jagers. In Nederland zou het in ieder geval te duur worden om beroepsjagers het wildbeheer in haar totale omvang te laten uitvoeren. Dus ligt deze taak vooral op het bord van plezier- of sportjagers. Geen slechte keus overigens, omdat er aan de jacht en aan deelnemers van het jachtexamen tegenwoordig zulke hoge eisen worden gesteld dat er van amateurisme allang geen sprake meer is.
In Afrika worden thans soortgelijke discussies gevoerd. In bepaalde gebieden bijvoorbeeld overstijgt het aantal olifanten en andere grote grazers zodanig de capaciteit van de vegetatie – om nog maar te zwijgen over de schade aan landbouwgewassen – dat het onvermijdelijk is dat een aantal dieren het veld moet ruimen. Verplaatsen naar andere gebieden is lang niet altijd mogelijk dan wel te kostbaar en de vraag doemt ook hier op: moet het decimeren gebeuren door professionele jachtopzichters of wordt het afschot gegund aan rijke westerlingen. Bedenk wel: met een vergunning om voor € 25.000 een olifant te mogen doden hebben tientallen Afrikanen vlees en inkomsten, omdat de jagers moeten worden gereden, begeleid, gehuisvest en verzorgd en de trofeeën geprepareerd. Ook hier oeverloze discussie dus.
Maar ook in Nederland is wildbeheer inmiddels onvermijdelijk. Na het verdwijnen van wolven, lynxen en beren er is niet één roofdier van formaat over. De reestand is nog nooit zo slecht geweest als aan het eind van de Tweede Wereldoorlog, toen er bijna niet meer gejaagd werd. Pas door het gericht selecteren van minder goede bokken en geiten is de stand weer zo gezond geworden als zij nu is. Daarbij komt dat we de laatste decennia te maken hebben met alsmaar uitdijende populaties geïmporteerde exoten. En laten we de Veluwse zwijnen niet vergeten!
Er lijkt voor de mens wel degelijk een rol als (super)predator weggelegd.
Weilanden vol stropende katten (waarbij de argumentatie van de eigenaren is: het is toch het natuurlijk gedrag van het dier?), een overbevolking aan vossen tot in stadsparken en regio’s waar ze vroeger onbekend waren, en zwermen kraaien en eksters maken dat van de uitbundige weidevogelpopulaties die tot voor enkele jaren het platteland opvrolijkten, bijna niks meer over is.
Alles wat met jacht en dieren te maken heeft ligt bij veel Nederlanders erg gevoelig en dan volgen automatisch politieke beslissingen.
Omdat politici bovenal politieke carrières nastreven voelen ze zich verplicht zich te voegen naar de op onkunde en emoties gebaseerde grillen van hun achterban.

Zie www.labrysreizen.nl

We zijn de afgelopen zondag teruggekeerd van een fantastische reis naar en door Amazonia, de Andes en de Galapagos eilanden met een reisgezelschap van 18 bijzonder gezellige en geïnteresseerde mensen. Enkele collega boeren van me bezocht met elk zo’n 4 kippen, een varken, een stuk of 10 eenden, wat maïs en aardappelen. Uitgeholde boomstam voor de deur, hangmat in de boom en de hut veilig op palen.
Eerst ging het via Quito naar Coca en daar aan boord van romantische riverboat, zo ongeveer de enige op 140 km Rio Napo, een grote zijrivier van de Amazone. Vandaar uit met een gemotoriseerde grote kano natuurreservaten, moerassen en bijzondere plekken aangedaan, en natuurlijk veel indianen gezien. Veel schitterende en soms bijzondere vogels, w.o. de bladetende hoatzin. Weinig zoogdieren gespot, wel veel apen natuurlijk. Maar de roze zoetwaterdolfijn (Inia) was een absoluut hoogtepunt. Heb z’n rug maar twee seconden duidelijk kunnen waarnemen maar dat was genoeg voor enkele weken opperste voldoening. Daarna terug naar Quito en vandaar uit naar Cotopaxi, een 6 km hoge vulkaan met reusachtige lavavelden en heel bijzondere struiken en bloemen. Ook weer spannende vogels natuurlijk, w.o. de caracara en een vissende visarend. Ja, ik weet het: wat moet een visarend anders? Maar tóch!
Daarna zijn we naar de Galapagos eilanden gevlogen waar een uiterst luxueus schip met weer de heerlijkste maaltijden en drankjes voor ons klaar lag. Vanaf de Santa Cruz gingen we iedere dag met snelle Zodiak rubberboten naar de verschillende eilanden. Goed te zien hoe alles wordt gedaan om het toerisme te reguleren en de overlast voor de dieren tot een minimum te beperken. De dieren trekken zich trouwens niets aan van hun bewonderaars. In 4 dagen de hoogtepunten van 5 eilanden bezocht met vogels als de blauwvoet Jan van Genten, pinguïns, Darwinvinken, fregatvogels en spotvogels. En verder natuurlijk veel zeeleeuwen, zeeleguanen en reuzenschildpadden gezien. Maar het is natuurlijk vooral die indrukwekkende vulkanische eilanden met hun ‘lavasculpturen’, de tamme en unieke dieren en het grote verhaal achter alles. In de voetsporen van Darwin.
Wat voor een Moslim de Hadji naar Mekka is en voor een vrome Katholiek een audiëntie bij de Paus, zo voelde – denk ik – voor mij de ontmoeting met de Galapagos eilanden.

Over ontrouw, harems en testikelgrootte

Boeiend is de variatie in grootte van testikels van primaten – apen en mensen dus – in relatie tot het lichaamsgewicht. Chimpanseemannen hebben enorme ballen, gorilla’s piepkleine en orang utans zitten er een beetje tussen in. Aangenomen wordt dat de mate van promiscuïteit van de vrouwen daarbij een rol speelt. Zo moeten chimpanseemannen frequent grote hoeveelheden zaad inbrengen bij hun ovulerende, ‘tot ontrouw neigende’ en voortdurend door andere mannen belaagde vrouwen terwijl geen enkele buitenechtelijke gorillaman het in zijn hoofd haalt om de harem van de ‘silverback’ binnen te dringen.
Een mensentestikel is beslist kleiner dan die van de chimpansee maar aanmerkelijk groter dan die van de gorilla. Dat houdt voor de mensenman in ieder geval een subtiele waarschuwing in. U weet nu ten minste uit wat voor nest u komt. Het is beslist niet de bedoeling dat u dit opvat als vrijbrief.
De Paranthropus robustus, moet wat betreft de grootte van zijn testikels als enige van onze verre verwanten veel weg hebben gehad van de gorilla ondanks dat er geen ‘weke delen’ van zijn bewaard gebleven. Van deze Zuid-Afrikaanse Australopithecussoort werden tussen de 1,5 en twee miljoen jaar oude fossielen gevonden in de buurt van Swartkrans, Drimolen en Kromdraai. Ook hier, evenals bij de gorilla, een markant grootteverschil tussen de seksen, wijzend op haremvorming en de bijbehorende competitie tussen de mannen om het alleenrecht op de vrouwelijke dieren. Bij gorilla’s zien we bovendien dat de vrouwtjes zo’n 5 tot 6 jaar eerder geslachtsrijp zijn dan de mannetjes. Alles wijst er op dat ook bij P. robustus de seksuele rijping van de mannen op aanzienlijk latere leeftijd viel dan bij de vrouwelijke individuen. Hiermee onderscheidt deze primitieve primaat zich in hoge mate van alle andere Australopithecussoorten, Homo sapiens en chimpansees. Opvallend was ook het relatief grote aantal jonge mannetjes dat ten prooi viel aan roofdieren, een fenomeen dat bij andere Australopithecussoorten niet in die mate werd waargenomen. Zoals bij veel in groepen levende primaten moeten mannelijke of vrouwelijke dieren – afhankelijk van de soort – na het bereiken van de pubertijd de groep verlaten. Vrouwtjes vinden snel een veilig onderkomen bij andere groepen, maar jonge mannen moeten hun heil zoeken in vrijgezellenclubjes of zwerven nog enige tijd eenzaam en risicovol rond voordat ze aansluiting vinden. Niet voor niets dat de sterfte bij jonge, uitgestoten mannelijke bavianen drie keer zo groot is als bij jonge mannen in groepsverband.