De prieelvogels van Australië en Nieuw Guinea zijn wel heel bijzondere architecten, constructeurs en aannemers. Zij behoren namelijk tot de zeer weinige diersoorten, die naast spierballen, baltsgedrag, zang en pluimage, ook aardse bezittingen in de strijd werpen.
De mannetjes bouwen (soortspecifieke) priëlen en verrassende siertuinen van gras, takjes en bladeren en leuken deze vervolgens op met slakkenhuisjes, kleurige insecten en bloemen. In de buurt van dorpjes vind je er soms zelfs vrolijk gekleurde kroonkurken en stukjes plastic aan toegevoegd. Soms zijn het eenvoudige bouwsels in de vorm van een hutje, ronde schutting of gangetje van twijgjes, maar sommige soorten maken heel ingenieuze driedimensionale bouwsels rond een struikje bijvoorbeeld. Opmerkelijk is: hoe kleuriger en uitbundiger hun veren des te minder maken ze c.q. hoeven ze te maken van hun priëlen. Soorten waarvan de mannetjes die op hun kleurloze vrouwtjes lijken moeten hun kwaliteiten als echtgenoot tonen door het maken van heel ingewikkelde bouwsels en mooie versiersels. En alles natuurlijk omlijst met gezang. Het zijn meesters in het imiteren van menselijk gebabbel, het geluid van een waterval, een remmende auto of bijvoorbeeld het geknor of gegil van een varken.
Voortdurend proberen de mannetjes elkaars bouwsels te beschadigen en de versiersels te ontvreemden ten behoeve van het eigen prieel. Niet ongevaarlijk want ze verliezen daarbij alle dreiging van roofdieren volledig uit het oog. Verander je iets aan hun prieel dan hebben ze dat meteen door en brengen direct weer alles in de oude staat.
Niet lang geleden werd ontdenkt dat aan de lokkende en lonkende combinatie van verentooi, prieelconstructie en versiering en zang nog een vierde onderscheidende component moet worden toegevoegd: de buzz-wing flip, ingewikkelde vliegcapriolen dus.
De vrouwtjes verlenen (natuurlijk) hun gunsten aan de mannen die er het best uitzien, de mooiste vliegkunsten vertonen, het mooist zingen en aan het onderlinge geweld het mooiste bouwwerk overhouden. En terecht, zij zijn immers het best in staat gebleken hun bezittingen te beschermen. Dit in de hoop dat zij later hetzelfde zullen doen met het nest, de eieren en de jongen.
Maandelijks archief: december 2006
Dwarsliggers biologisch ontleed
In de pubertijd, de beginnende geslachtsrijpheid dus, start direct de zoektocht naar geschikte levenspartners. Het is een levensfase waarin met name door het mannelijk deel van de bevolking nogal wat overlast voor de omgeving wordt veroorzaakt.
Deze beginnende adolescentie en het daar uit voortvloeiend ongerief lijkt in alles op de pogingen van alle andere ‘jonge mannelijke dieren om toegang te verkrijgen tot de meeste en beste wijfjes’. Onderlinge competitie speelt daarbij een hoofdrol.
Bij het bereiken van de pubertijd kijken meisjes altijd met bewondering naar de kwalletjes en lefgozertjes. Soms de pestkoppen en de vandalen, maar meestal de stoere vechtersbazen, de jongens die op het dak van de school wisten te klimmen en de bink die de meester een natte spons in de nek gooide. Alle buitengewoon risicovolle handelingen, die grote kans geven op straffen variërend van strafwerk tot en met van school worden verwijderd. Daarnaast is er een kans dat je zelf een pak slaag krijgt omdat je de verkeerde hebt uitgedaagd, van het dak valt, de veroorzaakte schade moet vergoeden of een ‘corrigerende‘ tik krijgt van de getroffen docent.
Later moeten ze – ook weer de mannetjes – zo nodig bungy jumpen, streetcar racen en de voetbal hooligan uithangen, vaak met nog grotere risico’s en nog ernstiger gevolgen. Jongetjes en jonge mannen nemen dus willens en wetens risico’s om op te vallen. Niet alleen stijgen ze hierdoor in ‘achting‘ bij hun sekse genoten, maar ook bij het andere geslacht blijft het stunten niet onopgemerkt. Dat laatste pakt niet altijd even gunstig uit. In sommige fasen van de ovariële cyclus hebben vrouwen van onze soort liever rustige, voorzichtige en oppassende partners…
Communicatie in haar oervorm.
De essentie van het ‘lastige puber probleem’ is naar alle waarschijnlijkheid dan ook gelegen in het biologisch fenomeen, dat jongetjes zich hoe dan ook en ten koste van veel – zo niet alles – moeten zien te onderscheiden van anderen, maar hiervoor nauwelijks nog het gereedschap bezitten. Dat wil zeggen, nog geen territorium, onderscheidend bezit, uitgegroeide fysiek, maatschappelijke positie e.d. Dus blijft over onderscheid in durf en brutaliteit.
Anders gesteld: over blijft tonen van lef en show, uitdagen van het gezag, en van de naast hogere posities in de hiërarchie. Het succes hierbij vormt mogelijk een voorbode van het te verwachten succes later als man, dus na het bereiken van de werkelijke volwassenheid.
Belangrijk lijkt dan ook het kanaliseren van de behoefte van jongens om zich voor de meisjes te onderscheiden naar kracht en durf (brutaliteit). Echte jongenssporten in onze maatschappij als bij voorbeeld voetbal, rugby en vechtsporten, maar ook ‘wilde spelletjes’ waaraan meisjes meestal niet deelnemen, en ‘oorlogje’ en ‘cowboy en indiaantje’ zijn hiervan voorbeelden.
In onze maatschappij echter kan – gelukkig – slechts een beperkt deel fysiek excelleren. Belangrijk daarom, dat ook de lichamelijk minder behendige en minder sterke en sportieve jongens een mogelijkheid tot onderscheid wordt geboden.
Dus niet alleen rennen en voetbal, maar ook kaart- en kompaslezen en schaken. Ook de nerds moeten zich in ‘belangrijke’ zaken kunnen onderscheiden, om de pispaalstatus te vermijden.
Zoek eens een konijn met een gewei…
Op de spraakmakende expositie ‘Rubens & Breughel; een artistieke vriendschap’ in het Mauritshuis in Den Haag hangt het schilderij ‘Vruchten- en Bloemenkrans met Maria en Kind’ (ca. 1620; Prado). Tot zover zoölogisch niets bijzonders. Maar rechtsonder zit een konijn of haas met een gewei. Een ree kijkt er met verbazing naar, mogelijk zelfs met enige afgunst.
Op pagina 116 van de catalogus worden er enkele regels aan gewijd: ‘De krans waaraan het schilderij-in-het-schilderij hangt, is opgehangen aan bomen in een landschap met verschillende dieren op de voorgrond en een kudde herten half verscholen achter het achthoekige stuk op de achtergrond. In en rond de krans zijn nog talrijke vogels en aapjes – waaronder twee Zuid-Amerikaanse zijdeaapjes onder in de krans – te bespeuren die zich te goed doen aan de overvloed. Op de voorgrond is, behalve een stekelvarken, een Amerikaanse gestreepte eekhoorn (chipmunk) en de gebruikelijke konijnen, cavia’s en schildpadden, een eigenaardig dier weergegeven dat we uit geen ander schilderij van Brueghel kennen: een haas met een gewei. Sinds de publicatie van deze ‘lepus cornutus’ (gehoornde haas) halverwege de zestiende eeuw, twijfelden weinigen aan het bestaan van dit dier, dat regelmatig werd beschreven en dat onder meer werd afgebeeld door Joris Hoefnagel (1542-1601). Skeletten van het dier – vermoedelijk vervalsingen – werden zelfs aangetroffen in raritei-tenverzamelingen, zoals die van keizer Rudolf II in Praag. In het licht van Brueghels fenomenale natuurgetrouwheid in de weergave van plant en dier lijkt het onontkoombaar dat ook hij zich heeft laten beetnemen en geloof moet hebben gehecht aan het bestaan van dit fabeldier.’ Tot zover de catalogus.
Natuurlijk kan Breughel – zoals zo vaak gebeurde – een vermeend fabeldier hebben nageschilderd van afbeeldingen of beschrijvingen maar in dit geval speelt er vrijwel zeker iets anders. Bij konijnen en hazen, maar ook in de Amerikaanse cottontail populatie, komt een (papilloma)virus infectie voor die vaak oorzaak is van hoornachtige uitgroeisels, met name op de kop. Vooral bij de Europese haas kunnen die een flinke omvang bereiken.
Het virus werd voor het eerst beschreven door de Shope in 1931 in de Verenigde Staten van Noord Amerika en de bijbehorende infectie staat sindsdien te boek als ‘konijnen fibromatose’.
In het wild wordt het aan de verwekkers van pokken en myxomatose verwante virus overgedragen door bloedzuigende insecten. De vormsels, in feite tumoren, lijken een beetje op de wratachtige geweitakken van reeën. Vandaar ook de ietwat verbaasde blik van de reebok.
Een fabeldier ontfabeld.