Dreamscape


A Jewish Boy’s Hideaway in the Amsterdam Zoo

This touching story, based on actual events, takes place in Artis, the Amsterdam zoo, during the German occupation of The Netherlands. Unlike most other Dutch zoo’s, Artis remained open during the war. Estimates suggest that as many as 250 people sought refuge there for at least 1 or 2 days during the war, some even stayed for months or years. Many were young men trying to avoid transport to German forced labor camps or Jews seeking sanctuary. Towards the end of the war, Artis even provided a safe haven to a few of Allied airmen as well as one German deserter.

The book Dreamscape relates the adventures of a Berlin-born Jewish boy named Alfred Hirsch who, in 1942, finds himself unexpectedly trapped at Artis where he is forced to take cover to avoid Nazi persecution. Alfred’s story actually begins in November 1938, following the terror of the Crystal Night in Germany, when his parents make the wrenching decision to send their 5-year-old son to live in relative safety with an aunt, uncle and nephews in Amsterdam. A cheerful lad, Alfred begins to learn Dutch and settles nicely into his new surroundings, becoming an enthusiastic and regular visitor at Artis zoo.

By the autumn of 1942, however, the persecution of Jews had reached a peak, and razzia’s were a familiar sight in Amsterdam. Late one afternoon, as they were about to leave Artis, 9-year-old Alfred and his aunt were unexpectedly confronted with one of the worst razzia’s the city had experienced. When a night-watchman discovers them hiding and terrified, he manages to conceal them in the nick of time in the Ape and Bird House. Later when Alfred’s aunt departs under the cover of darkness to check on the whereabouts of her husband and children, she insists that he stay put and await her return. Alfred will never see his aunt again.

Hoping to eventually find a more suitable accommodation for the child, the night-watchman hides Alfred temporarily in a boiler room. During most of the next three years, his hideaway will be this dark and dusty coal cellar and its crawl spaces, his nourishment a daily ration smuggled in by the night-watchman. This kindly man, whom Alfred calls “Mr. Boss”, secretly provides the child with daily rations. However, Mr. Boss is adamant that they remain perfect strangers for safety’s sake, neither exchanging real names nor signs of recognition nor friendly greetings should their paths cross unexpectedly. Although Alfred occasionally catches a distant glimpse of the watchman and grows accustomed to hearing him move about on his nightly rounds, the two will not actually meet face to face until a week after the liberation in May 1945.

During his first days in hiding, the desperate and lonely Alfred must depend on what he sees and hears through the ventilation grills in the outer wall of his cellar hideaway. Much later, he will dare venture out after dark, like a nocturnal animal, roaming farther afield to visit the other animal exhibits and even the park itself. In an attempt to still his intense fears, alleviate boredom and remain sane in this shadowy unpredictable situation, Alfred creates a weird and wonderful fantasy world in which the caged animals and garden sculptures become his friends, tutors and protectors. Now he is not alone! He receives the most support and wise council from Sultan, a plaster orang-utan, as well as from two bronze Buddha’s, Mr. Westerman who lives in the marble monument bearing his name, and two French hunting dogs standing hautain on their pedestals at the end of Parrot Lane. Together with a few exotic animals, these extraordinary characters will befriend and protect this imaginative child during his long and fearful struggle to survive the war.

Alfred’s fanciful friends have played such an important role during his childhood years as war orphan that he prolongs their lively ongoing friendship as a facet of his adult life, during his successful career and harmonious family life. After retirement, Alfred finally finds the peace of mind to sort through his war memories using the notes he jotted down in school exercise books while hiding in the boiler room. His children insist that he tell his story, but Alfred also wants the world to understand that, under certain circumstances, animals are much more than hide and bones and sculptures can turn out to mean more than just bronze and stone. It then becomes apparent that, after liberation in May 1945, the dramatic farewells and disbanding of his imaginary friendships proved to be equally traumatic as the fear, hunger and solitude experienced in the boiler room of the zoo. Alfred is reassured, however, that the animals and sculptures share his distress.

It is imperative, I believe, to tell you, the reader, that this book is dedicated to Karel Frankenhuis, a young Dutch boy who lived in Amsterdam to the age of 7 years and 3 months. One must not round off the number of years for, at this age, each day is significant. The German occupiers arrested Karel and his parents, David and Johanna, for a reason they probably never could comprehend.
The very next day, the Germans and their Dutch accomplices sent the family on transport to the concentration camp at Westerbork. From there they were deported to Auschwitz where they were murdered on 7 September 1942 – only four days after their arrest.

I think that Karel, like most children, had a head full of plans and dreams for the future. Perhaps he even dreamt of managing the Amsterdam zoo one day. I like to believe that Karel would be very pleased to know that his little cousin later became Director of the Royal Amsterdam Zoo.

Maarten Th. Frankenhuis

Duitse dierentuinen in oorlogstijd

De uitgebombardeerde Berlijnse dierentuin met op de achtergrond het verwoeste station

Met name in de laatste oorlogsjaren, waarin de grote Duitse steden frequent te maken kregen met hevige geallieerde bombardementen, artilleriebeschietingen en andersoortige gevechtshandeling, werden vaak enorme slachtingen aangericht onder de levende have in de Duitse dierentuinen. Zo overleefden in de dierentuin van Duisburg slechts 1 emoe, 3 flamingo’s, een muilezel en 2 schapen het oorlogsgeweld en werd de oude zoo van Düsseldorf zo zwaar getroffen dat zij niet meer op haar oude locatie werd herbouwd; van de dierverzameling bleef weinig in leven. De dierentuin van Münster verloor niet alleen haar meeste dieren ten gevolge van de bombardementen, maar moest na de capitulatie haar beide laatste olifanten als een soort naoorlogse herstelbetaling afstaan aan België. De zoo van Wuppertal liep bijzonder genoeg weinig oorlogsschade op en kon kort na de val van het Nazi regime weer openen. Wel werden in het begin van de oorlog om veiligheidsredenen veel in potentie gevaarlijke dieren afgemaakt of aan andere tuinen afgestaan en waren aan het einde van de oorlog de nodige verliezen te betreuren ten gevolge van plundering en het slachten van eetbare dieren. De dierentuin van Königsberg (Kaliningrad) kreeg bij de inval van de Russische troepen voorjaar 1945 zeer zware verliezen te verduren. Slechts 4 dieren overleefden het inferno: een damhert, een das, een ezel en het nijlpaard Hans. Het arme dier had 7 granaatsplinters in zijn lijf, had een flinke val gemaakt in een droge afscheidingsgracht en zou gedurende 2 weken niets te eten en te drinken hebben gehad. De dierentuin van Rostock heeft zoveel te lijden gehad van luchtaanvallen dat geen enkel gebouw of dierenverblijf overeind bleef.

Zelfs de fameuze en aanvankelijk ver van het front verwijderde Hellabrunner Zoo in München verloor vele dieren en gebouwen door de zware luchtaanvallen op het einde van de oorlog, maar kon half mei 1945 alweer worden heropend voor het publiek. Veel dieren moesten het echter nog tot in de 70 er en 80 er jaren doen met oude militaire paardenstallen, in feite noodgebouwen. Als de hoofddierverzorger van de Frankfurter Zoo zich na de massale aanval van meer dan 1000 geallieerde bommenwerpers op 22 maart 1944 naar zijn dierentuin spoedt treft hij daar een inferno aan van wild om zich heen grijpende branden, brullende roofdieren en in totale paniek verkerende mensapen, herten, runderen en een neushoorn, de meeste met ernstige brandwonden. Alle gewonden worden met een genadeschot uit hun lijden verlost. In februari 1949 kreeg ook de in 1752 door de Habsburgers opgerichte dierentuin van Schloss Schönbrunn in Wenen te maken met oorlogsgeweld. Ruim 1000 dieren lieten bij 2 zware luchtaanvallen het leven waaronder de bij het publiek zeer geliefde neushoornstier Toni, die tot zijn dood als rijdier voor zijn verzorger fungeerde. Andere slachtoffers die vielen te betreuren waren nog een tweede neushoorn, een olifant en bijna alle moeras-, weide- en watervogels. De verliezen in de laatste oorlogsdagen beperkten zich tot een twaalftal kamelen, die dienden als voedsel voor de overlevende roofdieren.

Het zwaarst getroffen werd echter de monumentale dierentuin van Berlijn tegenover het centraal station. Vrijwel het gehele complex van gebouwen en tuinen werd met de grond gelijk gemaakt. Verder kampte de dierentuin met een voortdurende afname van het aantal personeelsleden, in 1943 waren al 57 mannelijke medewerkers opgeroepen voor de Wehrmacht. De personele tekorten werden aangevuld met voornamelijk Franse dwangarbeiders in het kader van de Arbeitseinsatz. Ten slotte, duidelijk zal zijn in het zwaar belaagde en belegerde Berlijn, dat de bevoorrading van de dierentuin met brandstoffen, hooi, vlees en andere diervoeders naarmate de oorlog vorderde steeds moeilijker werd.
Op 8 september 1941 vielen de eerste bommen op de Berlijnse dierentuin, voornamelijk brandbommen. Enkele stallen werden getroffen doch de schade was redelijk snel verholpen. Anders was het in een reeks van bombardementen van augustus 1943 tot en met februari 1945 waarbij de dierentuin vrijwel geheel verwoest werd evenals trouwens de rest van de binnenstad rondom. Met een vooruitziende blik had directeur Lutz Heck al voor het zware bombardement van 22 en 23 november 1943 vele dieren af laten voeren naar een 16 tal andere dierentuin, voornamelijk Duitse. Tijdens een van deze bombardementen sneuvelde binnen 15 minuten 30 procent van het achtergebleven dierbestand. Het aquarium kreeg een voltreffer waardoor alle aquaria werden vernield en het krokodillengebouw kreeg een dermate ernstige explosie te verduren dat 4 krokodillen dood uit het gebouw werden geslingerd. De staarten van de arme dieren werden verwerkt tot een voedzame en smakelijke soep voor de uitgehongerde medewerkers. De verliezen onder de grotere en moeilijk te vervangen dieren vielen mee omdat de tuin al grotendeels was ontvolkt; slechts 91 van de achtergebleven dieren, waaronder 2 leeuwen, 2 hyena’s, de Aziatische olifantstier Siam, het mannelijke nijlpaard Knauschke, 10 mantelbavianen, de chimpansee Suse en een zeldzame schoenbekooievaar hebben het oorlogsgeweld overleefd. Doordat de meeste dierverblijven waren verwoest moest alternatieve huisvesting worden gevonden. Zo vonden een aantal apen een onderkomen in het dierenziekenhuis, een schoenbekooievaar moest zich behelpen met een badkamer en een dwergnijlpaard werd enige tijd gehuisvest op het herentoilet. Toen in april 1945 de Russische troepen Berlijn binnenvielen werden nog eens 30 mannelijke personeelsleden opgeroepen voor de Volkssturm, een armzalig en meelijwekkend legertje van ongeoefende en slecht bewapende oude mannen en jonge jongens. Nadat onder Russische leiding de talloze lijken van mensen en dieren waren geruimd viel de dierentuin nog eens ten offer aan plunderende Russische soldaten en hongerige stedelingen. Vele maanden heeft het nog geduurd voordat na de val van het Naziregime een einde kwam aan de anarchie, bestuurlijke wanorde en chaos.
(Bronnen: Wikipedia en diverse dierentuinwebsites, Tiergarten Schönbrunn – Geschichte und Aufgabe, Uitg. dr. Walter Fiedler; Wenen 1976, en Die Arche Noah an der Spree, Heinz-Georg Klös, Hans Frädrich, Ursula Klös; FAB Verlag Berlin 1994)