De uitgebombardeerde Berlijnse dierentuin met op de achtergrond het verwoeste station
Met name in de laatste oorlogsjaren, waarin de grote Duitse steden frequent te maken kregen met hevige geallieerde bombardementen, artilleriebeschietingen en andersoortige gevechtshandeling, werden vaak enorme slachtingen aangericht onder de levende have in de Duitse dierentuinen. Zo overleefden in de dierentuin van Duisburg slechts 1 emoe, 3 flamingo’s, een muilezel en 2 schapen het oorlogsgeweld en werd de oude zoo van Düsseldorf zo zwaar getroffen dat zij niet meer op haar oude locatie werd herbouwd; van de dierverzameling bleef weinig in leven. De dierentuin van Münster verloor niet alleen haar meeste dieren ten gevolge van de bombardementen, maar moest na de capitulatie haar beide laatste olifanten als een soort naoorlogse herstelbetaling afstaan aan België. De zoo van Wuppertal liep bijzonder genoeg weinig oorlogsschade op en kon kort na de val van het Nazi regime weer openen. Wel werden in het begin van de oorlog om veiligheidsredenen veel in potentie gevaarlijke dieren afgemaakt of aan andere tuinen afgestaan en waren aan het einde van de oorlog de nodige verliezen te betreuren ten gevolge van plundering en het slachten van eetbare dieren. De dierentuin van Königsberg (Kaliningrad) kreeg bij de inval van de Russische troepen voorjaar 1945 zeer zware verliezen te verduren. Slechts 4 dieren overleefden het inferno: een damhert, een das, een ezel en het nijlpaard Hans. Het arme dier had 7 granaatsplinters in zijn lijf, had een flinke val gemaakt in een droge afscheidingsgracht en zou gedurende 2 weken niets te eten en te drinken hebben gehad. De dierentuin van Rostock heeft zoveel te lijden gehad van luchtaanvallen dat geen enkel gebouw of dierenverblijf overeind bleef.
Zelfs de fameuze en aanvankelijk ver van het front verwijderde Hellabrunner Zoo in München verloor vele dieren en gebouwen door de zware luchtaanvallen op het einde van de oorlog, maar kon half mei 1945 alweer worden heropend voor het publiek. Veel dieren moesten het echter nog tot in de 70 er en 80 er jaren doen met oude militaire paardenstallen, in feite noodgebouwen. Als de hoofddierverzorger van de Frankfurter Zoo zich na de massale aanval van meer dan 1000 geallieerde bommenwerpers op 22 maart 1944 naar zijn dierentuin spoedt treft hij daar een inferno aan van wild om zich heen grijpende branden, brullende roofdieren en in totale paniek verkerende mensapen, herten, runderen en een neushoorn, de meeste met ernstige brandwonden. Alle gewonden worden met een genadeschot uit hun lijden verlost. In februari 1949 kreeg ook de in 1752 door de Habsburgers opgerichte dierentuin van Schloss Schönbrunn in Wenen te maken met oorlogsgeweld. Ruim 1000 dieren lieten bij 2 zware luchtaanvallen het leven waaronder de bij het publiek zeer geliefde neushoornstier Toni, die tot zijn dood als rijdier voor zijn verzorger fungeerde. Andere slachtoffers die vielen te betreuren waren nog een tweede neushoorn, een olifant en bijna alle moeras-, weide- en watervogels. De verliezen in de laatste oorlogsdagen beperkten zich tot een twaalftal kamelen, die dienden als voedsel voor de overlevende roofdieren.
Het zwaarst getroffen werd echter de monumentale dierentuin van Berlijn tegenover het centraal station. Vrijwel het gehele complex van gebouwen en tuinen werd met de grond gelijk gemaakt. Verder kampte de dierentuin met een voortdurende afname van het aantal personeelsleden, in 1943 waren al 57 mannelijke medewerkers opgeroepen voor de Wehrmacht. De personele tekorten werden aangevuld met voornamelijk Franse dwangarbeiders in het kader van de Arbeitseinsatz. Ten slotte, duidelijk zal zijn in het zwaar belaagde en belegerde Berlijn, dat de bevoorrading van de dierentuin met brandstoffen, hooi, vlees en andere diervoeders naarmate de oorlog vorderde steeds moeilijker werd.
Op 8 september 1941 vielen de eerste bommen op de Berlijnse dierentuin, voornamelijk brandbommen. Enkele stallen werden getroffen doch de schade was redelijk snel verholpen. Anders was het in een reeks van bombardementen van augustus 1943 tot en met februari 1945 waarbij de dierentuin vrijwel geheel verwoest werd evenals trouwens de rest van de binnenstad rondom. Met een vooruitziende blik had directeur Lutz Heck al voor het zware bombardement van 22 en 23 november 1943 vele dieren af laten voeren naar een 16 tal andere dierentuin, voornamelijk Duitse. Tijdens een van deze bombardementen sneuvelde binnen 15 minuten 30 procent van het achtergebleven dierbestand. Het aquarium kreeg een voltreffer waardoor alle aquaria werden vernield en het krokodillengebouw kreeg een dermate ernstige explosie te verduren dat 4 krokodillen dood uit het gebouw werden geslingerd. De staarten van de arme dieren werden verwerkt tot een voedzame en smakelijke soep voor de uitgehongerde medewerkers. De verliezen onder de grotere en moeilijk te vervangen dieren vielen mee omdat de tuin al grotendeels was ontvolkt; slechts 91 van de achtergebleven dieren, waaronder 2 leeuwen, 2 hyena’s, de Aziatische olifantstier Siam, het mannelijke nijlpaard Knauschke, 10 mantelbavianen, de chimpansee Suse en een zeldzame schoenbekooievaar hebben het oorlogsgeweld overleefd. Doordat de meeste dierverblijven waren verwoest moest alternatieve huisvesting worden gevonden. Zo vonden een aantal apen een onderkomen in het dierenziekenhuis, een schoenbekooievaar moest zich behelpen met een badkamer en een dwergnijlpaard werd enige tijd gehuisvest op het herentoilet. Toen in april 1945 de Russische troepen Berlijn binnenvielen werden nog eens 30 mannelijke personeelsleden opgeroepen voor de Volkssturm, een armzalig en meelijwekkend legertje van ongeoefende en slecht bewapende oude mannen en jonge jongens. Nadat onder Russische leiding de talloze lijken van mensen en dieren waren geruimd viel de dierentuin nog eens ten offer aan plunderende Russische soldaten en hongerige stedelingen. Vele maanden heeft het nog geduurd voordat na de val van het Naziregime een einde kwam aan de anarchie, bestuurlijke wanorde en chaos.
(Bronnen: Wikipedia en diverse dierentuinwebsites, Tiergarten Schönbrunn – Geschichte und Aufgabe, Uitg. dr. Walter Fiedler; Wenen 1976, en Die Arche Noah an der Spree, Heinz-Georg Klös, Hans Frädrich, Ursula Klös; FAB Verlag Berlin 1994)