Droomonderduik

Droomonderduik beschrijft de lotgevallen van Alfred Hirsch, een Joods jongetje uit Berlijn. Na de verschrikkingen van de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938 sturen zijn ouders hem naar zijn familie in het veilige Amsterdam. Alfred is een opgewekt ventje en op dat moment acht jaar oud. Hij is een enorme dierenliefhebber en in Amsterdam ontpopt hij zich al snel tot een enthousiast bezoeker van de Amsterdamse dierentuin Artis. Als hij in het najaar van 1942 na weer een bezoek aan Artis samen met zijn tante naar de uitgang loopt, is er buiten de poort een razzia gaande. Een medewerker van Artis, de nachtwaker, weet de twee net op tijd in veiligheid te brengen in het Apenhuis. ‘s Nachts verlaat zijn tante de dierentuin om uit te vinden hoe het met haar man en kinderen gaat. De Duitsers pakken haar echter op. Alfred blijft in de dierentuin. De nachtwaker brengt hem tijdelijk onder in de stookkelder, maar ‘tijdelijk’ wordt uiteindelijk drie jaar tot enkele weken na de bevrijding in 1945. Al die tijd verneemt hij taal noch teken van zijn ouders. De nachtwaker brengt hem dagelijks iets te eten, maar om veiligheidsredenen ziet of spreekt hij hem al die jaren niet. Ze zien elkaar pas weer na de bevrijding als de nachtwaker, ontslagen uit het ziekenhuis waarin hij belandt na een ruw verhoor vlak voor de bevrijding, weer contact opneemt met het onderduikertje. De eerste dagen van zijn onderduik in Artis ‘leeft’ de ontredderde en eenzame Alfred van wat hij hoort en ziet via de ventilatieopeningen in de buitenmuur van zijn kelder. Daarna begint hij te zwerven door het donkere Apenhuis en het Vogelhuis en nog later door het gehele park. Zijn leven wordt dat van een nachtdier. In zijn beklemmende eenzaamheid en ontreddering leeft hij jaren in een wonderlijke fantasiewereld. Hij heeft bijzondere en dierbare contacten met diverse bewoners van Artis, zowel dieren als sculpturen. Hij krijgt de meeste steun en de beste adviezen van Sultan, een orang-oetan van gips, twee bronzen Boeddhabeelden, het monument ter ere van de oprichter van Artis, de heer Westerman, en twee hooghartige Franse jachthonden aan het eind van de Papegaaienlaan. Ze spelen samen met enkele dieren de hoofdrol in de levensreddende fantasiewereld, die Alfred schept om aan de traumatiserende eenzaamheid en angst het hoofd te kunnen bieden. Zijn vrienden van Artis worden zo levensecht dat hij ook later een springlevend contact met ze onderhoudt. Dit terwijl hij als wees na de oorlog een succesvolle carrière doorloopt en een harmonisch gezinsleven geniet. Na zijn pensionering vindt hij eindelijk de rust om zijn schoolschriftjes vol oorlogsherinneringen uit te werken. Zijn kinderen dringen erop aan, zeker, maar hij wil de wereld er ook van overtuigen dat dieren meer kunnen zijn dan een dier alleen. Dat beelden onder bepaalde omstandigheden meer inhoud kunnen hebben dan brons, steen of luchtledigheid. Het mag duidelijk zijn dat het dramatische afscheid van de meelevende en zorgzame dieren, van de beelden vol wijze lessen en adviezen en de bevrijding zelf, net zulke traumatisch gebeurtenissen zijn als de onderduik in de dierentuin zelf. Het afscheid valt de dieren en vooral de beelden zeker zo zwaar. Het verhaal speelt zich af in het werkelijke Artis van 1942 tot 1945. De gebeurtenissen doen zich voor in bestaande gebouwen en tuinen. De hoofdrolspelers zijn de dieren en beelden uit deze periode en alles berust op werkelijke gebeurtenissen. Ik draag dit boek op aan Karel Frankenhuis (1935-1942), een Amsterdams jongetje dat slechts zeven jaar en drie maanden oud geworden is. Ik noem speciaal de maanden, want op zo’n jonge leeftijd zijn die nog heel belangrijk. De Duitsers arresteren Karel en zijn ouders David en Johanna in de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) voor iets wat ze waarschijnlijk nooit zullen begrijpen. De volgende dag worden ze al naar het concentratiekamp Westerbork gebracht. Vandaar gaan ze naar Auschwitz, waar ze vier dagen na hun arrestatie op 7 september 1942 zijn vermoord. Hun laatste levensteken komt uit Westerbork en dateert van 3 september 1942. Johanna, de moeder van Karel, schrijft dan aan zijn oma: Lieve moeder, ik heb zoveel met het kind meegemaakt, dat ik niet gedacht heb dat een mensch zooveel doorstaan kan. Wij zijn verraden en in een auto naar Amsterdam gebracht naar de Euterpestraat, daar heb ik met het kind in een cel gezeten. Morgen, 4 september gaan wij naar Polen. David is uit die boerderij gevlucht en is op de fiets naar Pa en Moe gegaan, heeft vijf advocaten genomen maar niemand die iets voor ons kon doen. David is nu naar mij en het kind gekomen en is hier nu ook. God geve dat er een uitkomst komt. Zoo een ellende als hier is heb ik mijn heele leven nog niet gezien. Vanmorgen is er weer een transport aangekomen met vier blinde menschen erbij. Oproepen komen er niet meer en ze halen je des nachts van je bed en dan heb je heelemaal geen kleren gepakt en kan je zoo maar mee. Tranen om te huilen heb ik niet meer. Ik hoop alleen maar op een ding, dat er van God een uitkomst komt. Uw liefhebbende Jo. Veel van Karels familieleden, ook zijn grootmoeder, wacht een zelfde triest lot als Karel. Voor zijn arrestatie woont Karel in Amsterdam vlakbij de dierentuin Artis aan de Henri Polaklaan 11-C, die dan nog de Plantage Franschelaan heet. Vast en zeker komt hij vaak in Artis. Vanuit het raam van het oude directeurskantoor in Artis kun je zelfs het huis zien waar hij dan woont. Karel heeft net als ieder kind veel plannen, ideeën en dromen. Misschien wil hij wel, zoals veel Amsterdamse kinderen, directeur van Artis worden. Omdat de Duitsers hem vermoordden, zullen we het nooit weten. Ik vermoed dat hij het heel leuk had gevonden als hij toen had geweten dat zijn kleine neefje Maarten later directeur van Artis is geworden. ‘Droomonderduik’ door Maarten Frankenhuis; ISBN:9789490951078, 152 pag., 2010 Uitgevers