Artis, november 1944

Het verhaal gaat dat de dieren de oorlogsjaren goed doorkomen en dat de tuin onder de gegeven omstandigheden normaal functioneert. Een naar de Verenigde Staten van Amerika geëmigreerde Amsterdammer schrijft echter: Vanaf klein kind ging ik ELKE Zondagmorgen met mijn vader en moeder naar Artis. Dat was een ‘ritueel’ in onze familie, behalve gedurende de zomervakantie, want wij hadden een zomerhuis in Apeldoorn. Ik weet zelfs de namen van bepaalde dieren nog. De ‘leegstand’ in Artis in november 1944 was inderdaad ‘afgrijselijk’ en buitengewoon droevig. Bovendien heeft dit bezoek aan Artis in november 1944 bijna mijn leven gekost. In november 1944 (ik was toen twaalf jaar) wist ik mijn vader over te halen om met mijn broertje en zusje naar Artis te mogen gaan. Gedrietjes liepen wij, in de kou, vanuit de Euterpestraat helemaal naar de Plantage Middenlaan. Er was niemand in de kiosk om toegangsgeld te innen, de kiosk was dicht. De hekken stonden open. We hadden drie boterhammen bij ons (…) Er waren bijna geen dieren meer en de paar dieren die er nog waren, waren vel over been. Nog twee leeuwen op het Kerbert Terras met die vijver ervoor, een olifant zo mager als een lat. Het krokodillen en reptielenhuis zat dicht, geen verwarming meer voor deze tropische dieren die vermoedelijk allemaal dood waren. De deuren van het nijlpaardenhuis stonden open en de stank was vreselijk. Een nijlpaard dreef op zijn rug in die kuip, dood natuurlijk. Wij zijn weggerend. Bij het zeeleeuwenterras en grot, helemaal achter in de tuin, hebben wij onze ‘lunch’ gegeten, er waren ook geen zeeleeuwen meer en het bad was leeg. Er was hoegenaamd geen publiek in de dierentuin, wij waren de enigen.