Artismedewerkers in onderduik op de hooizolder bovende roofdiergalerij.
Over de geschiedenis van dierentuinen in oorlogstijd is weinig bekend. Na de bevrijding was men vooral bezig met het herstel van de oorlogsschade, het opvullen van de ontstane leemten in de diercollectie en het wegwerken van achterstallig onderhoud. Geschiedschrijving had een lage prioriteit. Als (oud) directeur van Artis verzamelde Frankenhuis meer dan twintig jaar lang archiefmateriaal, verhalen, artikelen, foto’s en andere gegevens over hoe de hoofdstedelijke dierentuin de oorlog heeft doorstaan. Hij beschrijft onder meer hoe de directie en de medewerkers het voor elkaar kregen om in de oorlogsjaren toch net voldoende hooi, vis, vlees, groente, fruit en zaden te bemachtigen voor de dieren, en steenkool en elektrische energie voor de verwarming van hun verblijven en de pompen in het aquarium. Vooral in de Hongerwinter was het afzien en de schaarste nijpend, en moesten de leeuwen zelfs enige tijd met grote tegenzin hun hongergevoel bevredigen met stokvis. Behalve de dieren vonden ook tussen de twee- en driehonderd mensen in de tuin – verstopt in tal van dierverblijven, op hooizolders en in de holle apenrots – een veilig onderkomen: Joden, soms hele families, mannen die aan de dwangarbeid in Duitsland probeerden te ontkomen, en een enkele verzetsman. Deze verborgen geschiedenis van onderduikers in Artis wordt belicht aan de hand van citaten, anekdotes en door Frankenhuis en door anderen gedocumenteerde verhalen. Hoewel Artis slechts een joodse medewerker in dienst had, de heer Polak, oprichter en beheerder van het insectarium, kende de hoofdstedelijke dierentuin wel drie Joodse bestuursleden, waaronder de voorzitter, de flamboyante Robert May, directeur van de bank Lippmann Rosenthal & Co. Van de beide andere Joodse bestuursleden kon de gedeputeerde van de Provincie Noord Holland, de heer Eduard Polak, tijdig ontkomen naar Engeland. Ook de beheerder van het insectarium overleefde de bezettingsjaren in Zwitserland. Emanuel Boekman, wethouder van de Gemeente Amsterdam pleegde na de Duitse inval met zijn vrouw zelfmoord. Voorzitter Robert May zag kans zich administratief dood te laten verklaren en overleefde – in alle openheid – vermoedelijk daardoor de bezettingsjaren. Artis was ook een belangrijk uitje voor Joods Amsterdam, vooral op de zaterdag. De entree werd dan voor de Sjabbat of op de zondag erna voldaan. De buurten rondom de dierentuin waren vooral bevolkt door Joodse Amsterdammers, Artis was voor hen dan ook makkelijk te voet te bereiken. In het begin van de oorlog moest hen op last van de bezetter de toegang tot hun dierentuin worden ontzegd. Artis was nauw verbonden met de Joodse gemeenschap in de stad. Zelfs de Hollandsche Schouwburg, welke in de oorlog zo’n trieste rol heeft gespeeld als deportatiecentrum, werd in 1892 opgericht als Artis Schouwburg uit de nalatenschap van de eerste directeur en oprichter van Artis Gerard Frederik Westerman. Het boek biedt daarnaast een overzicht van het wel en vooral wee van alle Nederlandse en veel buitenlandse tuinen in Duitsland en bezet gebied. Iedere dierentuin in bezet gebied heeft op heel verschillende wijze te maken gekregen met de Duitse inval, bombardementen en gevechtshandelingen, schaarste, hongersnood, onderduikers, collaboratie en verzet, en ten slotte de bevrijding. In 2012 verscheen van zijn hand reeds de novelle Droomonderduik over de wonderlijke fantasiewereld en de traumatische belevenissen van een Joods onderduikertje in Artis.