“The greatness of a nation and its moral progress can be measured by the way its animals are treated.”
Mahatma Gandhi
Onlangs wisten dieractivisten de voorpagina’s van het wereldnieuws te halen met de petitie ‘Seks voor Dieren’. Hierin viel te lezen dat het dieronvriendelijk is om dieren seksueel genot te onthouden. Vooral de praktijk van de kunstmatige inseminatie, zoals in sommige branches van de veehouderij gebruikelijk en zelfs noodzakelijk, kreeg de volle laag.
Boris van Oirschot van de Afdeling Amsterdam stelde zich ten doel 40.000 handtekeningen te verzamelen zodat het recht op seks voor dieren een serieus discussie onderwerp kon worden in het parlement. Van Oirschot: ‘jaarlijks komen in ons land 1.3 miljoen stuks rundvee, 10 miljoen varkens en miljoenen kippen als maagd aan hun eind omdat alles en iedereen kunstmatig wordt geïnsemineerd’. En dat hebben ze met hun harde werken niet verdiend.
Je kon er natuurlijk op wachten. Geheel in de lijn van onze soms doorslaande bekommernis daar waar het welzijn van dieren betreft moest ooit het recht op seks aan bod komen.
Al enkele jaren geleden werd de scheiding van moederdier en jong vóór de speenleeftijd een serieus discussiepunt. De scheiding – afhankelijk van de soort – mag inderdaad worden beschouwd als een traumatisch gebeuren voor zowel moederdier als jong. In dierentuinland geldt het hebben van nakomelingen als een belangrijke gedragsverrijkende maatregel.
Logisch dat eindelijk het ontberen van een normaal seksleven aan bod komt.
Pas sinds zo’n 125 jaar praten we weer serieus over dierenwelzijn, resulterend in de Gezondheids en Welzijnswet voor Dieren (24 september 1992). Artikel 36 uit deze wet, tevens van toepassing op dieren die niet worden gehouden, stelt duidelijk dat het verboden is de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen, en dat een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen. Of de zorg voor een adequaat seksleven daar onderdeel van hoort uit te maken houdt de gemoederen dus danig bezig.
Maar laten we vooral eens kijken hoe het nu zit met de behoeften in het dierenrijk.
Eerst even onze soort. Deelname van de individuele mens aan het voortplantingsproces is, zoals bij veel dieren het geval is, niet het alleenrecht van de leider. Weliswaar lijken mensenleiders vaker aan veelwijverij te doen dan Jan Modaal, maar dat kan te maken hebben met inkomen en machtspositie. Zoals Henry Kissinger al stelde; ‘macht is het beste afrodisiacum’.
Maar in principe doen we ons monogaam voor. Van onze soort komen dan ook vrijwel alle individuen aan de beurt en dat is leuk voor de betrokkenen.
Bij de mens komt zelfs niet alleen seks voor zonder voortplanting door geboortebeperkende methoden, maar ook voortplanting zonder seks door behandeling van gestoorde vruchtbaarheid met moderne voortplantingstechnieken. Dat laatste geldt inmiddels ook voor veel diersoorten.
Maar eerst nog even een enkele regel gewijd aan dierenwelzijn. Er bestaat nog veel controverse over een sluitende definitie. Door wetenschappers veelal als verouderd beschouwd zijn ‘de 5 vrijheden’ ooit geformuleerd door het Brambell Comité (1967). De opsomming is echter bepaald praktisch in de ogen van de (kritische) consument: een dier moet vrij zijn van honger, dorst en ondervoeding, het moet vrij zijn van fysiek en fysiologisch ongerief, van pijn, verwonding en ziektes, het moet het normale gedrag kunnen uitvoeren (b.v. kunnen ontsnappen aan agressie van soortgenoten en voedselschaarste) en ten slotte moet een dier worden gevrijwaard van angst en chronische stress (waaronder extreme koude of hitte, én honger zeker moeten worden genoemd). Inspelend op de laatste 2 vrijheden: natuurlijk – zeker via onze onvermijdelijk antropomorfe benadering – behoort ook het bedrijven c.q. ondergaan van seks bij normaal gedrag.
Maar ook mag niet worden vergeten dat de voortplanting en alles wat daaraan vooraf gaat vaak gepaard gaat met geweld, angst en chronische stress – óók in het dierenrijk.
Laten we het er maar even op houden dat het Brambell Comité deze problematiek en onze bijbehorende tobberij en medeleven niet konden voorzien.
Op zich is deze formulering van dierenwelzijn een bijzonder praktische benadering van publiek en problematiek. Want wat moeten de burger, de politicus en het behoeftig hunkerend dier met al die nieuwe en vaak erg wollige definities. Bovenal is belangrijk, dat het dier zijn of haar specifieke soort eigen gedrag kan vertonen, d.w.z. dat het kan leven in harmonie met de omgeving; een omgeving die dus zo is ingericht, dat het dier zich met de het ten dienste staande fysiologische en anatomische mogelijkheden kan aanpassen aan die omgeving. Het soort specifieke gedrag van het dier moet hierbij tot zijn recht kunnen komen.
We moeten ons echter wel realiseren dat er geen normaal voedsel zoekgedrag bij het dier ontstaat zonder honger en geen alles overheersende zoektocht naar een geschikte partner zonder de ernstige hormonale aandrang, stress en rangordegevechten in de voortplantingsperiode. Maar dat vinden we natuurlijk.
Wat echter ook natuurlijk is, en dat zien de geestelijke vaders en moeders van ‘Dieren hebben recht op Seks’ over het hoofd, dat in de natuur ook maar een deel van de dieren aan bod komt. En dat geldt zeker voor de mannelijke individuen van de stamvormen van onze (landbouw)huisdieren. In de praktijk komen doorgaans wèl alle vrouwelijke dieren aan de beurt maar voor de mannetjes is het afzien. Rangordegevechten om territoria, voedselbronnen en vrouwelijke soortgenoten maken dat bij de meeste soorten maar enkele individuen seksueel aan hun trekken komen. De meeste wacht een dor celibatair bestaan in vrijgezellen kuddes, als afgewezen of verstoten individu of hormonaal op non actief gestelde medewerker.
Soms wordt de herenliefde bedreven.
Een extreem voorbeeld van ‘seksuele ontbering’ zien we bij de naakte molrat: iedere molratkolonie (40 tot 300 dieren) bijvoorbeeld wordt geregeerd door één koningin. Zij alleen brengt de nakomelingen voort. Ze wordt daarbij verzorgd door enkele niet-werkende echtgenoten, die dikker en trager zijn dan de échte werkers. Deze laatste graven de gangen, houden deze schoon en verzamelen voor alle leden van de gemeenschap voedsel als plantenwortels en knollen, soms insectenlarven en wormen. De sterkere onder hen verdedigen de kolonie tegen binnenvallende slangen, kleine roofdieren of soortgenoten. De koningin is in staat de seksuele rijping van de andere wijfjes te onderdrukken
Iets dichter bij huis: bij in groepen jagende hondachtigen als wolven en Afrikaanse wilde honden is het nauwelijks anders: slechts de hoogst in rang opgeklommen reu en teef produceren nakomelingen. De rest wordt hormonaal op non-actief gesteld en helpt bij het grootbrengen, beschermen en voeden van de jongen.
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn geworden dat in de wilde situatie voor groot aantal individuele dieren seks een onvervulde droom blijft.
Veel ongebonden individuen, vooral in hun jonge jaren, bespringen dan maar seksegenoten. Soms met oprechte homoseksuele gevoelens, maar vaker geldt: ‘honger maakt rauwe bonen zoet’.
Maar ook voor die dieren die seksueel wél op natuurlijke wijze aan hun trekken komen moet het in de ogen van de opstellers van de petitie afzien zijn. Vergeten wordt vaak dat alleen bij mens en dwergchimpansee, beide seksen 365 dagen per jaar bereid zijn tot paren. Een unicum in het dierenrijk. Een ordentelijke diersoort beperkt dit soort risicovolle, én energie, aandacht en tijd slurpende bezigheden tot die momenten binnen de voortplantingscyclus dat het werkelijk zoden aan de dijk zet. Dus alleen seks rond de eisprong.
En dan te bedenken dat de meeste diersoorten niet eens het gehele jaar vruchtbaar zijn maar slechts in een beperkte periode binnen het kalenderjaar een of meer voortplantingscycli doormaken. En als vrouwelijke dieren ouder worden en hun cyclus ligt plat gebeurt er helemaal niets opwindends meer. Bij onze soort kan ‘het’ tot op hoge leeftijd doorgaan.
Ten slotte, bij sommige diersoorten zijn draagtijd en speenperiode dermate lang dat bij voorbeeld in het geval van de olifantkoe er eens in de 5 tot 6 jaar wordt gepaard.
Dan komen in de ogen van de opstellers van de petitie de stamvormen van onze (landbouw)huisdieren als wilde runderen, paarden, schapen, varkens en honden er nog genadig van af. Zij hoeven slechts een tot twee jaar te hunkeren naar de daad.
Vele hunkeren überhaupt niet, zij zijn aan het eind van hun bestaan nog niet geslachtsrijp.
Gelukkig heeft Mahatma Gandhi het allemaal niet meer hoeven meemaken.