Wie voor een dubbeltje is geboren …

Bij veel diersoorten, vooral zoogdieren, is het mannetje groter en sterker dan het vrouwtje, veilig voor haar (én voor zíjn nakomelingen). Maar verder lijken ze uiterlijk sterk op elkaar. Beschermen van vrouwen en nakomelingen is natuurlijk altijd belangrijk, maar we zien dat enorme verschil in grootte (seksueel dimorphisme) vooral bij die zoogdieren waar sprake is van haremvorming. Veelwijverij dus. Polygynie in wetenschappelijke terminologie en dan klinkt het al minder promiscue en banaal.
Het zijn dan natuurlijk wel de grootste en sterkste mannen die een territorium weten te veroveren op hun seksegenoten. Zo claimen de zwaarste en meest gespierde mannetjes zeeolifant en mannetjes walrus de beste en veiligste werpstranden en nemen de krachtigste edelhertbokken met de meest indrukwekkende geweien de leefgebieden in met het meeste voedsel en (daardoor?) de meeste hindes.
De monogame gibbonman is dan natuurlijk even groot als zijn gibbonvrouw, maar mensenmannen zijn weer gemiddeld iets groter en sterker dan hun vrouwen. Daar mogen van onze religieuze en politieke leiders echter niet al te veel privileges aan worden verbonden.
Maar de natuur is hardnekkig zo blijkt uit de buitenechtelijke escapades van veel politici en niet te vergeten de aardse driften van het wereldwijde priesterdom.

Harembezitters hebben bewezen hun seksegenoten fysiek de baas te zijn. De verliezers zijn veroordeeld tot het maagdendom. In ieder geval voor één seizoen. Bij een studie waarin 115 olifantstieren waren betrokken bleek dat de vijf grootste en zwaarste vechtersbazen 85 procent van alle nakomelingen ‘op hun geweten’ hadden. Met een lichaamsgewicht dat wel negen keer zo zwaar kan zijn als dat van de andere sekse bedienen ze gemiddeld zo’n vijftig of meer vrouwtjes.
In principe geldt hetzelfde voor de fors uit de kluiten gewassen gorillamannen, de silverbacks. Soms bestieren zij – ook letterlijk – met hun lichaamsgewicht dat circa twee keer zo hoog is als dat van zijn haremdames een huishouding van wel zes vrouwen. Het zijn niet alleen de iets oudere, sterkste en meeste gezonde dieren, maar vaak ook zelf weer ‘Heren van hoge komaf’.

Wie voor een dubbeltje geboren is …

Waar komt onze zuurstof vandaan?

Vanaf het ontstaan van ons zonnestelsel met haar bijbehorende aarde, zo’n 4,6 miljard jaar geleden, heeft het bijna een miljard jaar geduurd voor de jonge planeet voldoende was afgekoeld en het eerste leven zich in het water ontwikkelde. Miljoenen jaren kostte het vervolgens voor deze primitieve eencellige (blauw)algen en andere prille eencellige wezentjes om zich te ontwikkelen tot de meer complexe cellen, zoals die nu nog onder en in ons zijn. Er moet in deze periode al sprake zijn geweest van een behoorlijke variatie aan eencellige organismen.

Inmiddels hadden prille plantaardige organismen zoveel koolzuurgas uit de aardse oeratmosfeer omgezet in zuurstof, dat ‘de tijd rijp was’ voor nieuwe levensvormen, die met het afvalproduct van deze eerste levensvormen – het giftige en explosieve zuurstof dus – hun voordeel deden. Het omzetten van koolzuurgas, water en voedingsstoffen in baobab, acacia en zuurstof (fotosynthese) gebeurt onder invloed van zonlicht, door bemiddeling van bladgroenkorrels, ooit zelfstandige organismen voordat ze met oerplanten een concubinaat aangingen.
Meer precies: bladgroenkorrels zijn een soort mini-zonnecellen, die met behulp van zonne-energie de koolstof uit het koolzuurgas uit de atmosfeer samen met het waterstof uit het water, omzetten in glucose en zuurstof. Glucose wordt door de plant gebruikt om te groeien, bomen zetten het bijvoorbeeld om in hout en sommige planten slaan het op aardappelen en andere knollen als energievoorraad.

Inmiddels bestaat de atmosfeer voor 21 procent uit zuurstof. We kunnen eigenlijk maar een paar minuten zonder en de kwalificatie ‘giftig’ is dan ook niet meer op zijn plaats.

Exoten als handelswaar

Veel exotische dieren – voornamelijk Zuidoost-Aziatische – werden als voedsel, gezelschapsdieren en handelswaar aan boord genomen. Niet alleen uit Indië, maar ook van de kusten waar de VOC steunpunten onderhield, zoals de Kaapkolonie, Mauritius, Ceylon, Bengalen en Maleisië, werden exotische dieren en landbouwhuisdieren in levende vorm meegenomen om elders in de Oost te verhandelen of levend naar Nederland te brengen.

In het laatste geval ging het vooral om bontgekleurde papegaaiachtigen en kleinere apensoorten, soms werden zelfs jonge Indische olifanten of pantserneushoorns verscheept.
Met name de export van Ceylonese olifanten was gedurende bijna 150 jaar een puur VOC-monopolie. Op Ceylon werden de dieren gevangen, getemd en vervolgens met grote winsten aan Indiase vorsten verkocht, dan wel als geschenk aan een inheemse vorst aangeboden ter verkrijging van bijzondere handelsprivileges.
De techniek van het vangen en temmen van olifanten wordt zeer gedetailleerd beschreven en met honderden tekeningen en aquarellen geïllustreerd in de dagboeken door de Lutherse dominee Jan Brandes. In 2004 worden zijn dagboeken bewerkt en heruitgegeven als The world of Jan Brandes, 1743-1808. Drawings of a Dutch traveller in Batavia, Ceylon and Southern Africa. Brandes, die op 6 mei 1778 met de Oostindiëvaarder Holland vertrekt met bestemming Batavia zal onder andere na een uitgebreid bezoek aan de Kaap, in december 1785 een olifantenjacht meemaken op Ceylon. In drie dagen tijd worden 25 olifanten gevangen.
In een tientallen pagina’s tellend ‘stripverhaal’ tekent en beschrijft hij de technieken, knopen en de bouw van de vanginstallaties dermate nauwkeurig, dat zijn verslag nog steeds dienst zou kunnen doen als handleiding.

Om de dieren beschadigd in handen te krijgen voerde de VOC de ‘kraal’ als vangstmethode in. In de jungle werd op een oppervlak van enige vierkante kilometers een soort driehoek van palissaden gemaakt, waarin aan één zijde brede toegangshekken zaten. Door drijvers opgejaagd werden de kudden olifanten door de toegangshekken naar binnengedreven. De constructie werkte daarna als een soort fuik, waarbij de olifanten in steeds kleinere compartimenten werden gebracht tot zij uiteindelijk in de uiterste hoek van de driehoek in een soort ‘stal’ terechtkwamen, waarin precies één olifant paste.

De wilde olifanten werden daar tussen twee tamme soortgenoten gebonden, welke gebruikt werden om het proces van temmen in gang te zetten. De olifanten werden, eenmaal onder controle, over land naar de havenstad Jaffna gebracht waar de VOC een speciale kade had geconstrueerd voor het inschepen van de dikhuiden.
De dieren werden veelal verkocht aan vertegenwoordigers van Indiase vorsten, die ze met eigen vaartuigen verder moesten transporteren. De schepen van de VOC waren niet berekend op het vervoeren van zulke zware dieren aan dek.

Tevens werden bijzondere planten, onderdelen van dode dieren, volkenkundige voorwerpen (etnografica), en stenen, mineralen en schelpen aangevoerd ten behoeve van naturaliënkabinetten – soms rariteitenkabinetten- , botanische tuinen en andere wetenschappelijke collecties. De ruim driehonderd jaar oude Cycaspalm in de Amsterdamse Hortus Botanicus is hiervan een goed voorbeeld. Nog steeds is de vernauwing in de stam te zien, veroorzaakt door de barre reisomstandigheden. Ook de herkomst van de collecties van de ‘Menagerie van Blauw Jan’ aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam (1675-1784), indertijd de eerste echte publieke dierentuin in Nederland en vermaard in heel Europa, kan grotendeels hierop worden teruggevoerd. Op een zeventiende-eeuwse dierenwinkel in Amsterdam, gespecialiseerd in exotische dieren, stond op de luifel:

Hier verkoopt men ten dienste van de lui,
Apen, bavianen, Papegayen en al zulk gebrui.

Exotische dieren vonden ook hun weg naar de privé verzamelingen van vorstelijke families, waaronder de collecties van de Oranjes en adellijke en gefortuneerde lieden en hoogwaardigheidsbekleders. Zo schonk de VOC bij wijze van ‘relatiegeschenk’ casuarissen, struisvogels, herten, vetstaartschapen, neushoorns, krokodillen en eenmaal zelfs een panter en een jonge olifant. Zondermeer kostbare geschenken: in de eerste helft van de 18e eeuw bracht een casuaris vierhonderd tot zeshonderd gulden op en een olifant kwam op tweeduizend gulden. Voor die tijd reusachtige bedragen, veelal enkele keren het jaarsalaris van een gewone handwerksman. De bemanning – soldaten en matrozen – hield het bij gescharrel met kleine apen, kanaries, papegaaien en kaketoes. Op een van de eerste reizen naar de Oost legt de Nederlander Jacob van Neck in 1598-1599 een bezoek af aan de dierentuin van een Javaanse vorst en geeft hoog op van de schitterende papegaaien. In Azië kostten de vogels toen al 20 tot 24 gulden en eenmaal levend in Holland brachten ze zelfs 150 gulden op. Een bedrag overeenkomend met het halve jaarsalaris van een matroos of soldaat in VOC-dienst.
Het was het onschuldige begin van de wereldwijde en verwoestende handel in exotische en zeldzame planten en dieren.

Nog steeds speelt ons land een rol van formaat in de veelal louche en immorele, maar merkwaardigerwijs wettelijk toegestane – of in ieder geval getolereerde – handel in exotische dieren. Als deze vorm van terrorisme even zwaar werd aangeslagen als het reguliere terrorisme dan kregen wij beslist ook het predikaat schurkenstaat opgespeld. Maar evenzo was ons godvruchtig landje eeuwen lang ‘toonaangevend’ in de slavenhandel en koloniale onderdrukking.

Terug naar Afrika – Het grote Safariboek

U reist inderdaad terug naar Afrika aan de hand van oud Artisdirecteur Maarten Frankenhuis. Terug naar de Afrikaanse Savanne met zijn fascinerende landschappen en de thuisbasis van een verbijsterende biodiversiteit. Bovendien de geboortegrond van onze soort.
Voor wie de paradijselijke natuurgebieden in Oost en Zuidelijk Afrika bezoekt werd een dergelijke gids node gemist. In Terug naar Afrika verschaft Maarten Frankenhuis de biologische, ecologische en (pre)historische informatie die in feite in geen enkele gids is te vinden.
Op grond van zijn ervaringen in de 5 jaar dat hij dierenarts-onderzoeker in Diergaarde Blijdorp was en de ruim 13 jaar directeurschap van Artis – samen goed voor vele honderden lezingen en rondleidingen – gekoppeld aan zijn ervaringen als reisleider van gespecialiseerde natuurreizen door Afrika ten zuiden van de Sahara, weet Frankenhuis beter dan wie ook wat de reiziger over de locale flora, fauna en ecosystemen wil en moet weten.
In feite een unieke biologische reisgids zoals er nog geen bestaat.

Bovendien is het handzame boek dermate breed opgezet en worden zoveel dieren en planten uit alle werelddelen en zoveel ecosystemen ten tonele gevoerd, dat het boek in feite als een biologische reisgids voor vrijwel de gehele aardbol kan worden gebruikt. Een boek vol fascinerende sociale en ecologische verbanden, vol frappante feiten over gedrag en voortplanting, evolutie en anatomie, voeding en spijsvertering en seksuele selectie.
De ruime aandacht voor de rolverdeling tussen man en vrouw in het dierenrijk én het mensenrijk openen ook de ‘leunstoelreiziger’ thuis de ogen voor de verbijsterende rijkdom van de flora en fauna van de oneindige savannes. En natuurlijk voortdurend bijzondere aandacht voor de biologische drijfveren van menselijk gedrag en de verrassende en vaak confronterende overeenkomsten en verschillen tussen mens en dier.
Daardoor maakt Terug naar Afrika meteen ook veel duidelijk over de oerbeginselen van de menselijke natuur, de evolutionaire oorsprong van het menselijk gedrag.

Maarten Th. Frankenhuis (1942) is o.a. oud-directeur van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap ‘Natura Artis Magistra’, oud-hoogleraar aan de Faculteit Diergeneeskunde in Utrecht, reisleider en Voorzitter van de Raad van Advies van Zodiac Zoos. Hij publiceerde naast zo’n 250 artikelen in wetenschappelijke en populair wetenschappelijke tijdschriften, onder meer boeken als Variaties in Artis: over paren en baren en mensen en dieren, Wandelen in Artis en, samen met Margriet van der Heijden, het succesvolle kinderboek Drinken vissen water?