Laat Marco Kroon met rust


Het Openbaar Ministerie doet er goed aan haar dubieuze aantijgingen richting Marco Kroon te laten vallen. Onze nationale trots, die kortgeleden voor zijn heldhaftig optreden in Afghanistan werd onderscheiden met de Militaire Willems-Orde, wacht vervolging wegens overtreding van de Opiumwet en de wet Wapens en Munitie.
De affaire riekt naar afgunst van penose en flink doen van juristen in vredestijd.
Hoe weldadig is het voor ons als eenvoudige burgers om, na een jarenlang demasqué van over elkaar rollende politici, falende rechtspraak en graaiend bedrijfsleven weer eens iemand te hebben om bewonderend tegenop te kijken, een charismatisch leider, die onder buitengewoon moeilijke omstandigheden bewezen heeft te willen dienen.
Gun ons onze held!

Sneeuwt het wel eens in Oeganda?


Ruim een maand geleden zijn we teruggekeerd uit Oeganda. Wat een ongereptheid, uitgestrekte natuur en schitterende meren en rivieren. En heerlijk rustig (nog) natuurlijk. Vergeleken met Tanzania erg weinig zoogdieren gezien, gelukkig wel een keertje twee leeuwen in een boom en twee keer een luipaard, waarvan een met jong en veel vogels, maar bovenal echte ruige oernatuur. Omdat we ook erg veel van de plattelands en stadsbevolking hebben gezien heb ik het gevoel dat ik Afrika nu pas echt heb leren kennen.
Buiten de stad nergens andere auto’s of mensengedoe, toeristisch nauwelijks ontwikkeld en ongelofelijke lange en slechte wegen. Daar waar je in Tanzania dagelijks vele malen over de zebra’s, talloze soorten antilopen, roofdieren en olifanten struikelt is het op dat gebied hier maar povertjes.
Voor onze medereizigers was het nu en dan even ‘afzien’. Het gezelschap werd behoorlijk op de proef gesteld door de enorme afstanden in relatie tot de buitengewoon slechte conditie van de wegen (veeleer half droog gevallen beekbeddingen!), de vaak matige tot slechte lodges en een orgie van niet brandende lampen, weigerende stopcontacten, los aan de muur hangend sanitair en veelvuldig gebrek aan warm – en soms ook oud water. De Oegandezen zelf zijn nog niet zover. Hun Engels en bevattingsvermogen voor onze – in hun ogen vaak vreemde – Westerse wensen is ver onder de maat en van anticiperen op situaties, plannen, soepel inspelen en organiseren hebben ze helemaal nooit gehoord. Het opnemen van bestellingen van meer dan 5 consumpties verliep eigenlijk nergens zonder gedoe en mateloze vertraging. Maar zondermeer van zeer goeden wille, gedienstig en uiterst vriendelijk. Niet onbegrijpelijk, wij zouden evenzeer moeite hebben met het aanpassen aan hun ontspannen manier van leven, huishouden en werken. Samenvattend: We hadden het beslist niet willen missen, maar volgende keer liever weer naar Tanzania.
Een rijpe en relativerende reactie van een lezer van dit relaas wil ik u echter niet onthouden: ‘we beseffen dan tenminste weer eens, hoe zeer wij gewend zijn om de zaken naar onze Westerse hand te zetten. Waarom moet er altijd en overal elektra zijn of een watercloset? Is aan rokerige lantaarn en een gat een grond niet even effectief? Lange en slechte wegen zijn vooral een probleem voor de tijdgebonden toerist, die meent dat de afstand in kilometers op het reisschema een relevant gegeven is. De afstand wordt in die landen gemeten in de tijd, die het neemt om te lopen.’
Maar wel of geen warm water of werkend stopcontact, ook in 2011 begeleiden we voor Labrys Reizen weer groepen door de mooiste natuurgebieden van Oost en Zuid Afrika – voor het 8e jaar alweer – altijd nieuw, altijd een feest.
En mocht u niet willen geloven dat het ook in Oeganda kan sneeuwen, klik dan op http://www.frankenhuis.org/kerstkaart/
Een bruisend en voorspoedig 2011 toegewenst!

Wie voor een dubbeltje geboren is…

Harembezitters – in het dierenrijk tenminste – hebben bewezen hun seksegenoten fysiek de baas te zijn. De verliezers zijn veroordeeld tot het maagdendom.
In ieder geval voor één seizoen.
Bij een studie waarin 115 zeeolifantstieren waren betrokken bleek dat de vijf grootste en zwaarste vechtersbazen 85 procent van alle nakomelingen ‘op hun geweten’ hadden. Met een lichaamsgewicht dat wel negen keer zo zwaar kan zijn als dat van de andere sekse, bedienen ze gemiddeld zo’n vijftig of meer vrouwtjes.
In principe geldt hetzelfde voor de fors uit de kluiten gewassen gorillamannen, de silverbacks. Soms bestieren zij – ook letterlijk – met hun lichaamsgewicht, dat circa twee keer zo hoog is als dat van zijn haremdames, een huishouding van wel zes vrouwen. Het zijn niet alleen de iets oudere, sterkste en meeste gezonde dieren, maar vaak ook zelf weer ‘Heren van hoge komaf’.
Het mag geen verbazing wekken dat dergelijke topsporters, maar enkele jaren op het podium kunnen schitteren en dan het stokje moeten overgeven.

Een neushoornstier heeft het vooral in de paartijd fysiek extra zwaar. Niet alleen dat hij andere mannen moet pareren, ook wordt hij door de vrouwen zwaar op de proef gesteld. Als de koeien in bronst zijn blijven ze eindeloos voor hem uit rennen om dan plotseling om te keren om een gevecht te gaan met haar hunkerende achtervolger. Deze exercities kunnen wel eens ruim een dag in beslag nemen.
Staat hij zijn mannetje dan is dat voor haar een signaal dat hij fit genoeg is om als vader voor haar kalf te dienen.
Logisch dat hij na zo’n lang voorspel niet van zijn koe is af te branden.
Dat laatste is de neushoorn als soort trouwens duur komen te staan. Zo’n neushoornman is namelijk in staat de copulatie c.q. erectie extreem lang overeind te houden, waarbij er in de oosterse geneeskunst enige verwarring bestaat of dit fenomeen nu te danken is aan de penis of aan de hoorn.
Voor de neushoorns zelf maakt het niet veel uit. Ten behoeve van de amputatie van beide uitsteeksels moet het dier er toch aan geloven.
Vooral in het Verre Oosten en op het Arabisch schiereiland wordt gemalen neushoornhoorn als seksuele stimulans gebruikt, in Jemen ben je geen echte man als je een dolk geen handvat heeft, gemaakt van neushoornnoorn. Elders dient de hoorn vooral als medicijn tegen verkoudheid, koorts, vermoeidheid of flauw vallen.

Mannen lijden dus vaak een slopend bestaan. Eerst moeten ze territorium, harems en voedselbronnen veroveren op de bronstige concurrentie en die vervolgens continu verdedigen. Enig fysiek overwicht in massa en kracht is beslist onontbeerlijk, maar
begrijpelijk dat ze na één dekseizoen meestal zijn uitgerangeerd.
Bij onze soort zijn de mannen gemiddeld acht procent langer dan vrouwen, sterker en zo’n twintig procent zwaarder. Vergeleken met de ons omringende dierenwereld lijkt dat – evolutionair beschouwd – nauwelijks voldoende om een harem te claimen.
Mocht u toch de behoefte voelen, klampt u zich dan maar vast aan een antiloop als de impala, waar de mannetjes ook maar een weinig zwaarder zijn dan hun vrouwtjes maar het vooral moeten hebben van agressie en onnutte uitsteeksels. In hun geval horens.
Zo neigt ook onze soort naar meerwijverij. De natuur is hardnekkig zo blijkt uit de buitenechtelijke escapades van veel politici, grijp- en graaigrage toppers uit het bedrijfsleven en niet te vergeten de aardse driften van het celibatair priesterdom.

In veel culturen, in het geniep dus ook in onze westerse, is het haremfenomeen nog springlevend. Maar dan op basis van hiërarchisch of materieel overwicht.
Bij onderzoek naar veelwijverij bij onze soort blijkt, dat bijna duizend van de ruim 1150 onderzochte samenlevingen – waaronder ook vroegere – polygyn waren, circa negentig procent dus.
Vrijwel zeker stroomt er bloed van Karel de Grote, Dzjengis Khan of Julius Caesar door uw aderen!

Slechts 1,4 kogel per gevelde geit…

Hongerige walvisvaarders en zeerovers, losgelaten en ontsnapte honden, katten, ratten, varkens en geiten hebben op veel eilanden van de Galàpagos archipel onherstelbare schade aangericht door het eten van eieren van vogels en schildpadden, jonge en volwassen dieren en de schaarse vegetatie. Sommige inheemse en unieke diersoorten zijn daardoor voorgoed verdwenen. In de afgelopen decennia hebben de autoriteiten kans gezien om de meeste eilanden rigoreus te ontdoen van schadelijke nieuwkomers.
In de eerste fase van de uitroeïngscampagne werden locale jagers ingezet, soms voorzien van speciaal uit Nieuw Zeeland geïmporteerde jachthonden.
Zo lukte het om op het eiland Santiago bijvoorbeeld, zo’n 80 procent van de geiten op te ruimen. Maar kleine groepjes wisten steeds te ontsnappen naar onbegaanbare gebieden of hielden zich schuil in dicht struikgewas. Om ook deze laatste dieren te pakken te krijgen werden helicopters met jagers ingezet en zelfs werden gesteriliseerde geiten met radiozenders gedropt. Geiten zijn kuddedieren en binnen de kortste keren verraadden de gezenderde dieren hun soortgenoten.
Ten slotte werden gesteriliseerde en met hormonen bewerkte geiten losgelaten, die vanwege hun grote aantrekkelijkheid als onweerstaanbare ‘femmes fatales’ alle aandacht trokken van de bokken.
De succesvolle campagne kostte 1,4 kogel per gevelde geit.

De schade kan soms zelfs heel onverwacht uitpakken: door de grootschalige vraat door geiten bleef er voor de nesten van reuzenschildpadden te weinig schaduw over. Het resultaat was te warme eieren en – omdat bij veel reptielen het geslacht van de nakomelingen door de broedtemperatuur wordt bepaald – een overmaat aan vrouwelijke dieren. Dat geeft natuurlijk onrust. Anderzijds zijn er in sommige streken nog maar zo weinig dieren over dat de meermalen werd waargenomen dat gefrustreerde volwassen reuzenschildpadmannetjes een jong mannetje of zelfs afgeronde brokken bazalt bestegen. Daarentegen is ze wel een lang leven gegund, niet onmogelijk dat er nog 200 kilogram zware reuzen leven die in hun jeugd de jonge Darwin nog hebben gezien toen deze in 1835 de eilanden aandeed.

Bepaald bedreigend is natuurlijk ook de bevolkingsexplosie en de grote aantallen belangstellende toeristen: in twintig jaar tijd is de bevolking verviervoudigd tot 30.000 inwoners en het aantal toeristen dat de eilanden aandoet bedroeg in 2006 al 140.000. De autoriteiten doen er gelukkig alles aan om de toeristenstroom aan straffe regels te binden, opdat de unieke flora en fauna van dit Werelderfgoed zo min mogelijk hebben te lijden van vervuiling en verstoring. Bepaald schadelijk is echter de illegale visserij rond de eilanden.

Maar soms komt het gevaar uit wel erg onverwachte hoek. Door meereizende insecten kunnen allerlei parasieten worden overgebracht naar plekken en diersoorten waar ze vroeger onbekend waren. De Hawaïeilanden hebben hier al op traumatische wijze kennis mee gemaakt. Zo wordt op dit moment de op de Galapagos eilanden inheemse vogelwereld bedreigd door vogelmalaria. Een van de vliegende injectiespuiten, die de eencellige parasiet kan overbrengen, een brakwaterminnende mug, heeft zich al op de eilanden genesteld. Dan begrijpt u meteen waarom tijdens de reis nu en dan plotseling een stewardess of matroos met de spuitbus uw bagage, luchtwegen en kapsel te lijf gaat. Reden ook waarom de schepen, die de eilandengroep aandoen, niet ’s avonds – dus verlicht en daarmee een aantrekkelijk object voor insecten – het vaste land verlaten.

De Herbergier, een ‘Chassidische kerstboodschap’

‘Chassidische vertellingen’ is het bekendste werk van de joodse schrijver en filosoof Martin Buber (1878-1965). Het zijn vertellingen vol wijsheid en sprankelende humor; een combinatie die typisch is voor joodse verhalen. Ze zijn ontstaan in Oost Europa, in een tijd waarin de joodse bevolkingsgroep gebukt ging onder zware vervolgingen en de door hen vurig verwachte verlossing uitbleef.
Een overijverige leerling was dag en nacht bezig met de bestudering van de heilige geschriften en de betekenis van hun woorden, letters en getallen. Op zekere dag komt hij bij zijn rabbi om hem om advies te vragen hoe hij verder kan. De rabbi ziet hem aan en zegt: ‘Ik heb je alles geleerd wat ik weet, ik kan je nu alleen nog doorverwijzen naar mijn leermeester, de grootste die ik ken. Hij heeft een herberg in een dorpje op een dagreis hiervandaan. Ga naar hem toe en vraag hem om advies.’Als de leerling aankomt in de herberg, besluit hij om, voordat hij zich bekend gaat maken, de herbergier te observeren. Hij is benieuwd wat deze rabbi allemaal doet om God te vinden en waarom hij zo’n grote rabbi is.
Zo gaan er dagen voorbij, maar hij ziet de goede man helemaal niets speciaals doen. De gehele dag is hij bezig met het werk in de herberg, het ontvangen van de gasten, het koken van maaltijden, het doen van de afwas. Hij studeert niet in de Thora, doet geen speciale gebeden of meditaties en heeft ook geen leerlingen om zich heen.
Na vijf dagen besluit de leerling terug te keren naar zijn rabbi; hij zal wel een vergissing hebben begaan. Hij vertelt het hele verhaal aan hem en eindigt met: ‘Hij was enkel bezig met het dagelijks werk.’ Daarop zegt de rabbi: ‘Juist. Dat is waar het over gaat. Dat is wat hem tot zo’n grote rabbi maakt. Neem een voorbeeld aan hem en zoek een betrekking in de wereld!’

Opgenomen in Martin Buber, Chassidische vertellingen, p.203, Servire, Utrecht, 1998,  

Grote Grazers, een laatste oprisping?

Hierbij een reactie op het NRC artikel ‘Van het lijden verlost’ van 11 december jl. Hopelijk een laatste oprisping mijnerzijds inzake de niet goed te praten hongerdood van duizenden edelherten en verwilderde landbouwhuisdieren in de Oostvaardersplassen (zie ook mijn artikel in NRC (‘Geen hongerdood in parken’, 21 januari 2010).
In het bijzonder reageer ik op de uitspraak van de Wageningse hoogleraar Jozef Keularzt: “Al met al is er geen enkele reden om wilde dieren het natuurlijk lijden te onthouden. Maar het wordt maatschappelijk niet geaccepteerd, zo simpel is dat. In de Serengeti vinden mensen het prachtig, hier niet. Er is een enorme vervreemding van de natuur opgetreden.”
Een volstrekt foute conclusie: juist omdàt de mensen geen moeite hebben met de sterfte in de Serengeti en de gang van zaken in de Oostvaardersplassen volstrekt onacceptabel vinden wijst er op, dat het denkende deel van ons land een gezonde binding met de natuur heeft. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat een Haagse rechter het begin 2007 presteerde verwilderde landbouwhuisdieren als Heckrunderen en Konikpaarden tot wild te bestempelen…
Keularzt vergelijkt de situatie in de Oostvaardersplassen met de Serengeti, een fout die ook Frans Vera, de geestelijke vader van het project, bij voortduring maakt. De titel van het op de zelfde pagina geplaatste artikel ‘Niet voller dan op de Serengeti’ is al even verwarrend. De sterfte in de oneindige vlakten van Serengeti en de Mara’s – ik leid er inmiddels al 8 jaar gezelschappen rond – wordt vooral veroorzaakt door vertrapping in de dicht op elkaar drommende dieren bij nauwe doorgangen, het springen van rivieroevers, ongevallen en predatie door krokodillen. Maar ook fysieke uitputting van vooral zwakke jongen en oude dieren, besmettelijke ziekten en verdrinking in de sterk stromende rivieren, die moeten worden over gestoken op weg naar nieuwe graasgebieden, eisen een aanzienlijke tol.
Door de vrijwel continue trek naar voedselrijke gebieden hebben de grote planteneters hier relatief weinig te lijden van voedselgebrek, op periodes van extreme droogte na. Roofdieren hebben evenzeer weinig invloed op de omvang van de populaties grote grazers, omdat katachtige roofdieren in hoge mate territoriaal zijn en ook hun jongen nog lang hulpbehoevend. De invloed van roofdieren op de populatiegrootte van grote grazers speelt eigenlijk alleen een rol van belang in de van nature afgesloten Ngorongoro krater met haar stationaire populatie prooidieren en is daarom goed te vergelijken met de situatie in de Oostvaardersplassen. In de Ngorongoro krater dus geen verliezen ten gevolge van een uitputtende trek, verdrinking en ongelukken, maar treden de roofdieren regulerend op.
De grootste verliezen, in zowel de Serengeti als in de Ngorongoro krater, vinden echter incidenteel en onregelmatig plaats ten gevolge van voedseltekorten in het droge seizoen, waarbij vooral de sterfte van kalveren jonger dan een jaar substantieel is. Sterfte onder de volwassen dieren is onder dergelijke omstandigheden relatief gering en afhankelijk van de populatiedichtheid. Dus ook in de Serengeti met haar grote diversiteit aan doodsoorzaken, kan de sterfte ten gevolge van voedseltekorten de voornaamste doodsoorzaak zijn. Een in mijn beleving essentieel verschil is echter dat op de Oost Afrikaanse steppe sterfte door ondervoeding nu en dan optreedt bij achterblijvende regenval, waarbij – niet belemmerd door hekken – de sterkste kalveren nog kans zien nieuwe graslanden te bereiken, terwijl in de Oostvaardersplassen gezonde volwassen dieren – verwilderde huisdieren vooral – in de winter worden doodgehongerd achter onneembare afscheidingen.

Grote Grazers, de hongerdood bespaard

Hierbij een reactie op het NRC artikel ‘Van het lijden verlost’ van 11 december jl. Hopelijk een laatste oprisping mijnerzijds inzake de niet goed te praten hongerdood van duizenden edelherten en verwilderde landbouwhuisdieren in de Oostvaardersplassen (zie ook mijn artikel in NRC (‘Geen hongerdood in parken’, 21 januari 2010).

In het bijzonder reageer ik op de uitspraak van de Wageningse hoogleraar Jozef Keularzt: “Al met al is er geen enkele reden om wilde dieren het natuurlijk lijden te onthouden. Maar het wordt maatschappelijk niet geaccepteerd, zo simpel is dat. In de Serengeti vinden mensen het prachtig, hier niet. Er is een enorme vervreemding van de natuur opgetreden.”

Een volstrekt foute conclusie: juist omdàt de mensen geen moeite hebben met de sterfte in de Serengeti en de gang van zaken in de Oostvaardersplassen volstrekt onacceptabel vinden wijst er op, dat het denkende deel van ons land een gezonde binding met de natuur heeft. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat een Haagse rechter het begin 2007 presteerde verwilderde landbouwhuisdieren als Heckrunderen en Konikpaarden tot wild te bestempelen…

Keularzt vergelijkt de situatie in de Oostvaardersplassen met de Serengeti, een fout die ook Frans Vera, de geestelijke vader van het project, bij voortduring maakt. De titel van het op de zelfde pagina geplaatste artikel ‘Niet voller dan op de Serengeti’ is al even verwarrend. De sterfte in de oneindige vlakten van Serengeti en de Mara’s – ik leid er inmiddels al 8 jaar gezelschappen rond – wordt vooral veroorzaakt door vertrapping in de dicht op elkaar drommende dieren bij nauwe doorgangen, het springen van rivieroevers, ongevallen en predatie door krokodillen. Maar ook fysieke uitputting van vooral zwakke jongen en oude dieren, besmettelijke ziekten en verdrinking in de sterk stromende rivieren, die moeten worden over gestoken op weg naar nieuwe graasgebieden, eisen een aanzienlijke tol.

Door de vrijwel continue trek naar voedselrijke gebieden hebben de grote planteneters hier relatief weinig te lijden van voedselgebrek, op periodes van extreme droogte na. Roofdieren hebben evenzeer weinig invloed op de omvang van de populaties grote grazers, omdat katachtige roofdieren in hoge mate territoriaal zijn en ook hun jongen nog lang hulpbehoevend. De invloed van roofdieren op de populatiegrootte van grote grazers speelt eigenlijk alleen een rol van belang in de van nature afgesloten Ngorongoro krater met haar stationaire populatie prooidieren en is daarom goed te vergelijken met de situatie in de Oostvaardersplassen. In de Ngorongoro krater dus geen verliezen ten gevolge van een uitputtende trek, verdrinking en ongelukken, maar treden de roofdieren regulerend op.

De grootste verliezen, in zowel de Serengeti als in de Ngorongoro krater, vinden echter incidenteel en onregelmatig plaats ten gevolge van voedseltekorten in het droge seizoen, waarbij vooral de sterfte van kalveren jonger dan een jaar substantieel is. Sterfte onder de volwassen dieren is onder dergelijke omstandigheden relatief gering en afhankelijk van de populatiedichtheid. Dus ook in de Serengeti met haar grote diversiteit aan doodsoorzaken, kan de sterfte ten gevolge van voedseltekorten de voornaamste doodsoorzaak zijn. Een in mijn beleving essentieel verschil is echter dat op de Oost Afrikaanse steppe sterfte door ondervoeding nu en dan optreedt bij achterblijvende regenval, waarbij – niet belemmerd door hekken – de sterkste kalveren nog kans zien nieuwe graslanden te bereiken, terwijl in de Oostvaardersplassen gezonde volwassen dieren – verwilderde huisdieren vooral – in de winter worden doodgehongerd achter onneembare afscheidingen.