Grote Grazers, een laatste oprisping?

Hierbij een reactie op het NRC artikel ‘Van het lijden verlost’ van 11 december jl. Hopelijk een laatste oprisping mijnerzijds inzake de niet goed te praten hongerdood van duizenden edelherten en verwilderde landbouwhuisdieren in de Oostvaardersplassen (zie ook mijn artikel in NRC (‘Geen hongerdood in parken’, 21 januari 2010).
In het bijzonder reageer ik op de uitspraak van de Wageningse hoogleraar Jozef Keularzt: “Al met al is er geen enkele reden om wilde dieren het natuurlijk lijden te onthouden. Maar het wordt maatschappelijk niet geaccepteerd, zo simpel is dat. In de Serengeti vinden mensen het prachtig, hier niet. Er is een enorme vervreemding van de natuur opgetreden.”
Een volstrekt foute conclusie: juist omdàt de mensen geen moeite hebben met de sterfte in de Serengeti en de gang van zaken in de Oostvaardersplassen volstrekt onacceptabel vinden wijst er op, dat het denkende deel van ons land een gezonde binding met de natuur heeft. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat een Haagse rechter het begin 2007 presteerde verwilderde landbouwhuisdieren als Heckrunderen en Konikpaarden tot wild te bestempelen…
Keularzt vergelijkt de situatie in de Oostvaardersplassen met de Serengeti, een fout die ook Frans Vera, de geestelijke vader van het project, bij voortduring maakt. De titel van het op de zelfde pagina geplaatste artikel ‘Niet voller dan op de Serengeti’ is al even verwarrend. De sterfte in de oneindige vlakten van Serengeti en de Mara’s – ik leid er inmiddels al 8 jaar gezelschappen rond – wordt vooral veroorzaakt door vertrapping in de dicht op elkaar drommende dieren bij nauwe doorgangen, het springen van rivieroevers, ongevallen en predatie door krokodillen. Maar ook fysieke uitputting van vooral zwakke jongen en oude dieren, besmettelijke ziekten en verdrinking in de sterk stromende rivieren, die moeten worden over gestoken op weg naar nieuwe graasgebieden, eisen een aanzienlijke tol.
Door de vrijwel continue trek naar voedselrijke gebieden hebben de grote planteneters hier relatief weinig te lijden van voedselgebrek, op periodes van extreme droogte na. Roofdieren hebben evenzeer weinig invloed op de omvang van de populaties grote grazers, omdat katachtige roofdieren in hoge mate territoriaal zijn en ook hun jongen nog lang hulpbehoevend. De invloed van roofdieren op de populatiegrootte van grote grazers speelt eigenlijk alleen een rol van belang in de van nature afgesloten Ngorongoro krater met haar stationaire populatie prooidieren en is daarom goed te vergelijken met de situatie in de Oostvaardersplassen. In de Ngorongoro krater dus geen verliezen ten gevolge van een uitputtende trek, verdrinking en ongelukken, maar treden de roofdieren regulerend op.
De grootste verliezen, in zowel de Serengeti als in de Ngorongoro krater, vinden echter incidenteel en onregelmatig plaats ten gevolge van voedseltekorten in het droge seizoen, waarbij vooral de sterfte van kalveren jonger dan een jaar substantieel is. Sterfte onder de volwassen dieren is onder dergelijke omstandigheden relatief gering en afhankelijk van de populatiedichtheid. Dus ook in de Serengeti met haar grote diversiteit aan doodsoorzaken, kan de sterfte ten gevolge van voedseltekorten de voornaamste doodsoorzaak zijn. Een in mijn beleving essentieel verschil is echter dat op de Oost Afrikaanse steppe sterfte door ondervoeding nu en dan optreedt bij achterblijvende regenval, waarbij – niet belemmerd door hekken – de sterkste kalveren nog kans zien nieuwe graslanden te bereiken, terwijl in de Oostvaardersplassen gezonde volwassen dieren – verwilderde huisdieren vooral – in de winter worden doodgehongerd achter onneembare afscheidingen.