Misschien niet leuk om te horen, maar zijn sterke aanwijzingen dat onze voorouders als aaseters en verzamelaars zijn begonnen. Vermoedelijk omdat ze te klein en te zwak waren, én te slecht bewapend – zowel wat betreft bewapening als brein ontwikkeling – om prooien van enig formaat levend te kunnen bemachtigen. Mogelijk dat Australopithecus en ook latere hominiden zijn begonnen met het gooien van stenen en stokken om roofdieren van hun prooi te verdrijven, voordat hieruit meer geavanceerd wapentuig werd ontwikkeld voor de werkelijke jacht.
In de westerse wereld wordt ook nog gejaagd, maar nu met vuurwapens, en om te overleven (als mens) is het niet meer nodig. Natuurlijk is onderbouwd wildbeheer onvermijdelijk, maar de vraag is of dat door plezierjagers moet gebeuren of door professioneel getrainde jagers. In Nederland zou het in ieder geval te duur worden om beroepsjagers het wildbeheer in haar totale omvang te laten uitvoeren. Dus ligt deze taak vooral op het bord van plezier- of sportjagers. Geen slechte keus overigens, omdat er aan de jacht en aan deelnemers van het jachtexamen tegenwoordig zulke hoge eisen worden gesteld dat er van amateurisme allang geen sprake meer is.
In Afrika worden thans soortgelijke discussies gevoerd. In bepaalde gebieden bijvoorbeeld overstijgt het aantal olifanten en andere grote grazers zodanig de capaciteit van de vegetatie – om nog maar te zwijgen over de schade aan landbouwgewassen – dat het onvermijdelijk is dat een aantal dieren het veld moet ruimen. Verplaatsen naar andere gebieden is lang niet altijd mogelijk dan wel te kostbaar en de vraag doemt ook hier op: moet het decimeren gebeuren door professionele jachtopzichters of wordt het afschot gegund aan rijke westerlingen. Bedenk wel: met een vergunning om voor € 25.000 een olifant te mogen doden hebben tientallen Afrikanen vlees en inkomsten, omdat de jagers moeten worden gereden, begeleid, gehuisvest en verzorgd en de trofeeën geprepareerd. Ook hier oeverloze discussie dus.
Maar ook in Nederland is wildbeheer inmiddels onvermijdelijk. Na het verdwijnen van wolven, lynxen en beren er is niet één roofdier van formaat over. De reestand is nog nooit zo slecht geweest als aan het eind van de Tweede Wereldoorlog, toen er bijna niet meer gejaagd werd. Pas door het gericht selecteren van minder goede bokken en geiten is de stand weer zo gezond geworden als zij nu is. Daarbij komt dat we de laatste decennia te maken hebben met alsmaar uitdijende populaties geïmporteerde exoten. En laten we de Veluwse zwijnen niet vergeten!
Er lijkt voor de mens wel degelijk een rol als (super)predator weggelegd.
Weilanden vol stropende katten (waarbij de argumentatie van de eigenaren is: het is toch het natuurlijk gedrag van het dier?), een overbevolking aan vossen tot in stadsparken en regio’s waar ze vroeger onbekend waren, en zwermen kraaien en eksters maken dat van de uitbundige weidevogelpopulaties die tot voor enkele jaren het platteland opvrolijkten, bijna niks meer over is.
Alles wat met jacht en dieren te maken heeft ligt bij veel Nederlanders erg gevoelig en dan volgen automatisch politieke beslissingen.
Omdat politici bovenal politieke carrières nastreven voelen ze zich verplicht zich te voegen naar de op onkunde en emoties gebaseerde grillen van hun achterban.