Blad van Natuurmonumenten al gelezen?

L.S.
Graag attendeer ik u op de volgende onvolkomenheid in een reclame uiting zoals ik die aantrof op pag. 16 in het blad van de Vereniging Natuurmonumenten (nr. 4, 2005).
Op de schitterende foto figureren 2 dieren, een klapekster en een kikker, beide inheemse dieren die onze bescherming beslist nodig hebben om te kunnen overleven. Het lijkt alsof ze in een prettige onderlinge verstandhouding verkeren, maar niets daarvan. De klapekster heeft de kikker gevangen en op een doorn gespietst. Mannetjes klapeksters adverteren op deze manier hun capaciteiten als echtgenoot en vader, als kostwinner dus.
In de paartijd doen veel mannen en mannetjes namelijk niet anders dan zich uitsloven om flinker en sterker te lijken dan de hun seksegenoten en in de smaak te vallen bij de vrouwen en vrouwtjes. Door een uitbundig verenkleed en andere ornamenten, zoals bij voorbeeld weelderige manen, een groot gewei of hoorns, zang, dans of zelfs het aanbieden van voedsel proberen ze de andere sekse duidelijk te maken: ‘kies vooral mij en niet voor die sukkels’. Vrouwtjes houden zich doorgaans rustig en zijn meestal minder kleurig en uitbundig.
Wat dat betreft is de mens bijzonder omdat bij ons beide seksen zich ‘sieren’ met bijzondere kapsels, piercings en merkkleding. In disco’s zijn meisjes vaak nog actiever dan jongens, maar een … (eerste?) cola, frietje, of zelfs een etentje, komt meestal weer van de jongen; mogelijk in de hoop dat zij de rest van haar leven voor hem kookt…
Verleiden met voedsel is ook bekend in het dierenrijk. Zo slooft het mannetje renkoekoek uit de woestijnen van Noord en Midden Amerika zich uit om zijn favoriete wijfje in te palmen met een hagedisje of insect en verzamelt de mannelijke dwergchimpansee lekkernijen om de prinses van zijn dromen tot paring te bewegen. Onze inheemse klapekster uit uw advertentie adverteert zijn geschiktheid als partner met muizen, insecten en kikkers geprikt op doorns.
De begeleidende tekst in reuzenletters boven de foto ‘U een kans – Zij een kans’ zet de lezer echter op het verkeerde been. Als zij duidt op meervoud en op de kikker én de klapekster slaat, is de eerste – hier gespietst op een doorn – bepaald kansloos. Niet voor niets heet de vogel in het Duits: Raubwürger. Zij slaat vermoedelijk ook niet op de vogel want het zijn doorgaans de mannetjes klapekster die in een dergelijke pose worden aangetroffen.
Maar waar het natuurlijk allemaal om draait is duidelijk: mannetjes moeten altijd maar weer laten zien dat ze in staat zijn een vrouwtje met jongen te ‘onderhouden’.

Is Gretta Duisenberg soms gek geworden?

Gretta Duisenberg: ‘De Joden annexeren Amsterdam’ (De Telegraaf, 10 november 2005)

Lieve Gretta,
Als oud Artisdirecteur heb ik jouw gedrag en vooral je uitspraken, altijd met belangstelling gevolgd. Natuurlijk ben ik behept met enige beroepsdeformatie, je onstuimige levensloop werd dan ook zwaar ingekleurd door een biologische bril. Van pril verpleegkundige naar een huwelijk met een dubbele naam, de internist Bedier De Prairie, was in jouw geval evolutionair psychologisch dan ook even voorspelbaar als de overstap naar de invloedrijke politicus Hans van Mierlo. Maar ook onze Hans werd weer vervangen door de gefortuneerde topman Wim Duisenberg met zijn riante woning in Amsterdam-Zuid. Een mens wil immers hogerop.
Een vergelijking met de fascinerende prieelvogels (Ptilonorhynchinae) uit Australië en Nieuw Guinea dringt zich dan ook onweerstaanbaar op. Mannelijke prieelvogels namelijk, bouwen voor de continu calculerende prinses(sen) van hun dromen ingewikkelde soortspecifieke bouwsels van takjes – vaak gevaarlijk lijkend op de bouwsels bij het Joodse Loofhuttenfeest – en decoreren die uitbundig met bloemblaadjes, vlindervleugels en gras. Gebruik van de kleuren groen, wit, rood en zwart is daarbij niet ongebruikelijk. Er zijn bouwsels waar zelfs munten, sieraden, zilver en autosleutels in waren verwerkt! Je was vast en zeker al bekend met het feit dat de bouwsels slechts fungeren als arena ter demonstratie van de sociale status en welstand van de bezitter. Nestelen en het grootbrengen van de jongen doen de vrouwtjes – in jouw geval zelfs daarvóór – namelijk elders. Soms bekruipt mij zelfs het onstuitbare gevoel dat je de prieelvogel als ‘role model’ voor ogen hebt gehad. Want ook in hun tuin geldt: hoe minder kleurrijk het uiterlijk van het mannetje, des te groter, complexer en rijker gedecoreerd zijn prieel. En te verwachten, vanzelfsprekend gaat ook hier de voorkeur uit naar een oudere levenspartner. De vergelijking kan zelfs nog verder worden doorgetrokken – ook dat komt bij onze soort volop voor: de hoogst in rang staande mannetjes slopen het bezit van minder dominante soort- en seksegenoten en confisceren de waardevolle versierselen ter verhoging van de eigen status, macht en invloed op de andere sekse.
Ten slotte mijn advies waar je vast en zeker op wachtte: nu de buit binnen is moet je eindelijk eens van je wel verdiende rust gaan genieten. Daarom begrijp ik die uitspraak van je ook niet in het TV programma ‘Het Zwarte Schaap’: “De Joden annexeren Amsterdam”?
En ik altijd maar denken dat het de fietsers, de stadsduiven en taxichauffeurs waren.
Niet onwaarschijnlijk dat ik morgen voor de tweede keer in mijn leven moet onderduiken.

Heeft seks invloed op sportprestaties?

Waarde Vriend,

Naar aanleiding van je vraag of seksuele gemeenschap voor een belangrijke sportwedstrijd de prestaties beinvloedt (het denken er over i.i.g. wel!) het volgende.
Ik moet je teleurstellen, ik weet weinig van de invloed van seks op sport en omgekeerd. In ieder geval zou ik seks tijdens het balspel willen ontraden, dat geldt zeker voor de doelman.
Maar ook een buitenspeler met zijn voetbalbroek op de enkels is natuurlijk geen partij (voor de eigen sekse). Ik zou daarom een voetbalrokje in plaats van een voetbalbroek aanraden. Alleen, het gevaar voor blaasontsteking ligt natuurlijk wel op de loer.

Onlangs las ik nog een wetenschappelijk onderzoek over de invloed van handballen op het liefdesleven, maar de resultaten bleken niet significant te verschillen van die van korfbal. Met dien verstande, dat de spelregel moet worden gehandhaafd, dat de heren de dames niet mogen dekken in het veld en tijdens het scoren geen lichamelijk contact geoorloofd is(?). In feite is seks nog het minst van invloed op het polsstok hoogspringen, mits de ondergrond verend is en de polsstok lang genoeg en vooral flexibel. Vooral voor het edele golfspel wil ik je waarschuwen: bij laag overvliegende ballen, ga dan direct in dekking in de hole.
Ten slotte, vooral voor kaatsers geldt in de kleedkamer: wie kaatst kan de bal verwachten. Naar mijn mening heeft de GG&GD hierover onlangs nog een indringende folder uitgebracht.

In het dierenrijk is het in ieder geval belangrijk te weten, dat de leidende bok, stier of hengst van de harem de gehele paartijd topsport bedrijft. Tussen de dekkingen door doet hij namelijk niet anders dan andere wellustelingen van zijn vrouwen afhouden. Dus niet alleen is het continu rennen en vechten geblazen, maar moet hij ook nog eens een aantal dames te grazen nemen. Bij sommige soorten in het dierenrijk presteren onze seksegenoten het om zo’n 50 keer en meer gemeenschap te hebben. Dat is dunkt me al een sportieve prestatie op zich.
De sporter uit het mensenrijk heeft slechts te maken met die ene wettige echtgenote. Een fluitje van een cent dus. Je kunt dat haast geen sport meer noemen.

Nou Ko, ik denk dat je hier voorlopig wel mee vooruit kunt (voorzichtig op de evenwichtsbalk!).

Sportieve groet,

Maarten Frankenhuis.

NB Met tennis en volleybal is seks overigens goed te combineren, als je tenminste het net horizontaal plaatst. Maar dat wist je vast wel.

Waarom liggen er op joodse graven vaak kleine steentjes?

Op veel joodse graven liggen op het graf of op de grafsteen, kiezelstenen of kleine keitjes. Een oeroude traditie, op te vatten als een teken dat het graf met een bezoek werd vereerd.
In Genesis lezen we al dat Jacobs zonen een steen plaatsten op het graf van hun moeder Rachel. Maar veel interessanter is natuurlijk de vraag wat de oorsprong is van dit gebruik.
In Bijbelse tijden, toen het joodse volk nog een nomadisch bestaan leidde, werden de doden natuurlijk achter gelaten op de plek waar ze overleden. Niet waarschijnlijk dat men met de hulpmiddelen uit die tijd in staat was een bij de overledenen passende kuil te graven. Ook tegenwoordig is het nog een heel karwei om een graf te hakken in een rotsachtige ondergrond. Reden waarom in tal van landen met een rotsachtige bodemgesteldheid, ook nu nog de doden bovengronds ter ruste worden gelegd in een van natuur- of baksteen opgetrokken graf.
Voor de doden in het oude Israël werd dan ook waarschijnlijk een bovengronds graf gemaakt van grote stenen, materiaal dat in ruime mate voorhanden was en de tand des tijds moeiteloos weerstond. Vermoedelijk hielp de naaste familie met het verzamelen van de stenen en het bouwen van een graf om niet te lang te worden opgehouden. Voorkomen werd dan bovendien dat aaseters als gieren, jakhalzen en hyena’s zich aan de doden tegoed deden. In de joodse traditie horen graven te eeuwigen dage met rust te worden gelaten. Dus ook roofdieren moet geen kans worden geboden. En zou het ontsnappen van een kwaadaardige geest niet moeten worden verhinderd?
De weinige plekken waar wel een grafkuil kon worden gegraven bevonden zich natuurlijk vooral langs de rivieren, vruchtbare landbouwgronden, die te schaars en te kostbaar waren om te gebruiken als dodenakker. Bovendien, overstromingen konden de rust van de overledenen verstoren. De oorsprong van het gras, dat nu en dan ook op joodse graven wordt aangetroffen, is moeilijker te verklaren. Misschien gunde men de overledene een zachte ondergrond?
Ten slotte, in veel landen – en zeker bij joodse begrafenissen – bestaat de gewoonte om het graf dicht te gooien door alle aanwezigen een schep aarde op de kist te laten werpen.
Misschien een substituut voor het duizenden jaren oude gebruik om alle aanwezigen een ‘steentje bij te laten dragen’?

Eten dieren ook met mes en vork?

De meeste dieren beschikken wel over klauwen, tanden en snavels om hun voedsel te grazen te nemen, te verkleinen en naar binnen te werken.
Maar soms redden ze het niet zonder bestek. Zo vissen chimpansees in de nauwe openingen van termietenheuvels met takjes en grashalmen naar de smakelijke bewoners en wordt met behulp van stokken naar buiten bereik hangende vruchten gehengeld.
Maar ook minder nauw met ons verwante apen als kuifmakaken halen – geheel zelf bedacht – met een stok yoghurt uit een smalle buis waar ze met hun tong of hand niet in kunnen.
Van apen willen we zulke verhalen nog wel geloven, maar wat te denken van bepaalde vinkensoorten op de Galapagos eilanden, die cactusdoornen gebruiken om er insecten mee uit spleten in boombast te peuteren? Of de Amerikaanse kleine groene reiger, die stukjes boombast e.d. in het water gooit, zodat het voor vissen lijkt alsof er voedsel in het water valt.
Soms is er echter bruut geweld nodig zoals bij zeeotters, die met een kei op hun buik rugzwemmen en op die steen schaaldieren stuk slaan, of Egyptische aasgieren die een steen in hun snavel nemen een daarmee kans zien de inhoud van een struisvogelei te bereiken.
Om bij de voedzame inhoud te komen van forse prooidierenbotten redden hyena’s het nog met hun machtige gebit, maar de tandenloze lammergieren nemen de botten hoog mee de lucht in om ze op een rots te pletter te laten vallen.
Maar soms zien we de meest wonderlijke gebruiksvoorwerpen aan tafel.
Diepzeehengelvissen bij voorbeeld lokken met een hengeltje met lichtgevend ‘nep-aas’ op hun neus een nieuwsgierige prooi in de buurt van, of soms met een lichtgevend orgaantje op hun tong zelfs rechtstreeks ín hun bek. De meer aan de oppervlakte levende zeeduivels hebben een vergelijkbaar hulpmiddel maar het wormpje aan de hengel hoeft dan natuurlijk geen licht te geven. De verwante voelsprietvis redt het zelfs met een hengel zónder aas.
De lang niet ongevaarlijke Noord-Amerikaanse alligatorschildpad lokt zijn prooi tot soms in de bek met een uiterst verleidelijk rood kronkelend kunstwormpje, onverbrekelijk verbonden met de tong. En wat te denken van de Artis octopus, die met al die handige armen routineus een deksel van een jampot draait om z’n favoriete garnaal te bereiken.
Maar waarom zo ver van huis, als onze muggen al de beschikking hebben over een geavanceerde boor, o.a. bestaande uit een gereedschapsset van 6 stiletten, een injectie- annex zuigspuit en hulpmiddelen om de stolling van het bloed tegen te gaan?

Waarom eten wij geen gras zoals koeien en paarden?

Herkauwers als koeien en herten, maar ook paarden kunnen alleen van gras, bladeren en boomschors leven, gewassen en plantendelen dus, die voor mensen en veel andere soorten absoluut niet verteerbaar zijn. Eigenlijk voor herkauwers ook niet, maar in drie van hun vier speciale magen, vooral in de enorme pens leven miljarden bacteriën en eencellige diertjes (samen wel 10 miljard per cc!), die al die ruwe celstof bevattende plantendelen wél kunnen verteren. Zij vermeerderen zich aan de lopende band en maken er ook nog voor de gastheer voedzame afvalproducten van. Eigenlijk leven onze ruwe celstofverteerders dan weer van deze voedzame micro-organismen. Continu wordt dus een soort “bacteriebiefstuk” verorbert, én daarbij de voedzame (afval)stoffen als diverse energierijke vluchtige vetzuren, die deze pensbewoners maken. Een dierentuin in het klein.
Een efficiënte samenwerking tussen dier en micro-organisme: energierijke maar voor alle zoogdieren onverteerbare plantendelen als cellulose, in feite aaneengeregen suikers, kunnen op deze manier toch worden benut. Maar het mes snijdt zelfs aan twee kanten: cellulose bevindt zich vooral in de celwanden en door deze af te breken – en natuurlijk door kauwen – wordt de voedzame celinhoud bereikbaar voor de eigen spijsverteringsenzymen van de herkauwer.
Een natuurlijk bijproduct van de ruwe celstofvertering in maag of darmen is ook het uiterst brandbare methaan of moerasgas. Dat moet dan ook regelmatig worden opgeboerd bij herkauwers of via de darm als wind worden afgevoerd bij andere graseters als paarden.

Een bijzonderheid is, dat herkauwers het halfverteerde voedsel in hun pens door ritmische spiersamentrekkingen van de penswand enige tijd heen en weer laten klotsen om de darmflora en –fauna alle tijd te geven hun nuttige werk te doen. En dan, om de zo veel tijd, wordt een deel van het voedsel weer vanuit de maag door anti-peristaltische bewegingen via de slokdarm omhoog gewerkt tot in de bek, waar het weer een tijdje ge(her)kauwd wordt.
Deze tafelmanieren zien we bij alle antilopen, herten, runderen, giraffen en kamelen. Voordeel is natuurlijk dat het dier vlug een grote hoeveelheid voedsel naar binnen kan werken en maar kort op de open vlakte hoeft te grazen. Kauwen komt dan later wel op een veilig plekje.

Maar ook paardachtigen als ezels en zebra’s eten gras, hooi en bladeren, maar het zijn absoluut geen herkauwers en ook hebben zij niet die extra magen. Paardachtigen, maar ook olifanten, hebben enorme blinde en dikke darmen, waarin ongeveer dezelfde bacteriën en eencellige diertjes leven als in de pens van herkauwers om de ruwe celstof uit het gras en de andere plantendelen te verteren. Olifanten werken zelfs nog redelijk dikke boomtakken naar binnen, met het gras en bladeren soms wel meer dan 100 kilo per dag (en daar komt ook nog eens 100 liter water bij!). De vertering van al dit plantaardig materiaal vindt bij de olifant vooral plaats in de blinde darm, die kan bij een volwassen stier dan ook wel zo groot zijn als een slaapzak!

Hoe kwamen de Maasai aan hun vee?

Toen God kwam om de wereld in gereedheid te brengen vond hij drie levende wezens in het land, die met elkaar samenwoonden: een slang, een olifant en een Dorobo (lid van een jagersvolk dat in het bos leeft, geen veehoeders dus als de Maasai). Na een tijd kreeg de Dorobo een koe. In een dispuut tussen de Dorobo en de slang werd de laatste gedood.
Die nacht stortregende het verschrikkelijk, maar helaas bleef van alle poelen er slechts één over. Bij de olifant werd toen een kalf geboren. De olifanten woelden de poel om, zodat het water modderig werd en minder geschikt voor de koe van de Dorobo. Deze maakte op een dag een pijl en schoot de olifant dood! De jonge olifant ging daarna naar een ander land.
De Dorobo is slécht zei hij, eerst doodde hij de slang en toen mijn moeder. Ik ga weg en kom nooit meer terug. Daar kwam hij een Maasai tegen en vertelde hem het hele verhaal.
De Maasai zei: laten we er heen gaan, ik wil hem wel eens zien. En ze vonden de Dorobo in zijn hut, die God had omgekeerd, zodat de deuropening naar boven wees.
God gaf de Dorobo opdracht om zijn bijl te pakken en in drie dagen een grote kraal te bouwen. Maar de Maasai hoorde het verzoek ook en voerde het Goddelijke bevel uit.
Toen aan de opdracht was voldaan moest hij naar het bos gaan om een mager kalf te zoeken. Dat moest hij slachten en het vlees in de huid wikkelen en het geheel in het vuur verbranden.
De Maasai deed wat hem gevraagd was. Toen liet God een lange reep huid uit de hemel naar beneden zakken, die precies boven de kalfshuid kwam te hangen. Meteen begon er vee naar beneden te komen, en één voor één zakten de dieren langs die band van leer naar beneden totdat de hele kraal zo vol vee was dat de hut en de omheining ervan begon te kraken.
De Maasai schreeuwde het uit van verbazing en liep de hut uit en vond de reep huid doorgesneden. Meer krijg je niet zei God, en dat is te wijten aan je geschreeuw. En zo waren de Maasai toen het enige volk op aarde dat vee bezat. De Maasai ging na de wonderlijke gebeurtenis zijns weegs en verzorgde het vee dat hem was geschonken, de Dorobo verloor zijn vee en moest sinds die tijd op jacht om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Als andere volkeren vee hebben – en dat geldt dus ook voor de Nederlandse boeren – kan het dus niet anders zijn dan dat ze het hebben gestolen óf gevonden. De Maasai zeggen dan: ‘dat zijn onze dieren, laten we ze halen, want God heeft ons al het vee op aarde gegeven.’

Bron: Justin Ol-omeni van de Mosyokoite Maasai-clan (Uit Het Zwarte Paradijs; Afrikaanse scheppingsmythen door Mineke Schipper; Uitg. Corrie Zelen, Maasbree, 1980) en informatie door Maarten en David verzameld uit de gesprekken met Dennis, James en Kip (Kenia)