De zorg voor het nageslacht – ouderzorg – is de hoeksteen van het dierenrijk en het mensenrijk. Grootouderzorg daarentegen is uiterst zeldzaam.

In ons geval echter, lijkt het van belang voor het overleven van de soort. Daarom overlijden wij niet in aansluiting op ons werkzame leven of na het afscheid van de laatste eicel en ‘menopauzeren’ dat het een lieve lust is. En niet zonder reden, divers onderzoek laat zien dat de overlevingskansen van ons nageslacht wordt vergroot door het bezit van intacte grootouders. Voor olifanten, walvissen en gorilla’s geldt mogelijk het zelfde. De meeste wilde dieren ovuleren tot aan hun dood, veelal veroorzaakt door divers roofgedierte en barre milieuomstandigheden. In het geval van landbouwhuisdieren wordt het einde bespoedigd door onze culinaire behoeftes. Beide categorieën echter, vallen op hoge leeftijd vooral ten prooi aan aandoeningen als tumorvorming, osteoporose, artritis, hart- en vaataandoeningen, diabetes, lenscataract, doofheid, evenwichtsstoornissen, traagheid, vergeetachtigheid (verlies van aangeleerd gedrag), schildklier- en nierafwijkingen en voedingsdeficiënties. Bij honden wordt echte dementie geconstateerd, gekenmerkt door verregaande desoriëntatie en verwardheid.

Verzorgers en dierenartsen worden vaak op het verkeerde been gezet, omdat hun patiënten – met name wilde dieren – hun kwalen tot het bittere einde verborgen weten te houden. Het tonen van kwalen, ongerief en zwakte maakt de kans groot, dat het zieke dier uit de groep wordt gestoten of achter gelaten. In het geval van potentiële prooidieren, valt het als eerste ten offer aan predatoren.

Hoe staat het met de menselijke stamboom?

Een recente reeks spectaculaire vondsten van ca. 400.000 jaar oude Homo sapiens tanden en kiezen in een grot in Israël, een vingerkootje en een kies uit een grot in Siberië van een onbekende mensachtige (Denisovan), de Homo floresiensis uit Indonesië en Homo georgicus uit het Georgische Dmanisi, én het gedeeltelijk in kaart brengen van het Neanderthal genoom, dreigen de gevestigde ideeën over de menselijke evolutie ferm overhoop te halen. Of het allemaal nog niet verwarrend genoeg was bleken plotseling onze wortels niet te liggen in Oost Afrika maar in Zuid Afrika. Op zich niet zo’n malle gedachte, uiteindelijk kennen de Khoi of San, de oerbevolking van het continent, de grootste genetische variatie van alle aardbewoners. Iedere migratie levert immers een versmalling van de genetische basis?Maar zouden zij niet evengoed ooit vanuit Oost Afrika richting Kaap de Goede Hoop kunnen zijn gemigreerd?

Mogelijk geeft de wetenschap zich nog te zeer over aan nog premature conclusies. De gevestigde denkbeelden over de voorgeschiedenis van onze soort schudden op hun grondvesten. Het blijft altijd oppassen geblazen, wetenschapper en hun tijdschriften willen in hun zucht naar splijtende primeurs wel eens roekeloos over te dun ijs gaan.

Sneeuwt het wel eens in Oeganda?


Ruim een maand geleden zijn we teruggekeerd uit Oeganda. Wat een ongereptheid, uitgestrekte natuur en schitterende meren en rivieren. En heerlijk rustig (nog) natuurlijk. Vergeleken met Tanzania erg weinig zoogdieren gezien, gelukkig wel een keertje twee leeuwen in een boom en twee keer een luipaard, waarvan een met jong en veel vogels, maar bovenal echte ruige oernatuur. Omdat we ook erg veel van de plattelands en stadsbevolking hebben gezien heb ik het gevoel dat ik Afrika nu pas echt heb leren kennen.
Buiten de stad nergens andere auto’s of mensengedoe, toeristisch nauwelijks ontwikkeld en ongelofelijke lange en slechte wegen. Daar waar je in Tanzania dagelijks vele malen over de zebra’s, talloze soorten antilopen, roofdieren en olifanten struikelt is het op dat gebied hier maar povertjes.
Voor onze medereizigers was het nu en dan even ‘afzien’. Het gezelschap werd behoorlijk op de proef gesteld door de enorme afstanden in relatie tot de buitengewoon slechte conditie van de wegen (veeleer half droog gevallen beekbeddingen!), de vaak matige tot slechte lodges en een orgie van niet brandende lampen, weigerende stopcontacten, los aan de muur hangend sanitair en veelvuldig gebrek aan warm – en soms ook oud water. De Oegandezen zelf zijn nog niet zover. Hun Engels en bevattingsvermogen voor onze – in hun ogen vaak vreemde – Westerse wensen is ver onder de maat en van anticiperen op situaties, plannen, soepel inspelen en organiseren hebben ze helemaal nooit gehoord. Het opnemen van bestellingen van meer dan 5 consumpties verliep eigenlijk nergens zonder gedoe en mateloze vertraging. Maar zondermeer van zeer goeden wille, gedienstig en uiterst vriendelijk. Niet onbegrijpelijk, wij zouden evenzeer moeite hebben met het aanpassen aan hun ontspannen manier van leven, huishouden en werken. Samenvattend: We hadden het beslist niet willen missen, maar volgende keer liever weer naar Tanzania.
Een rijpe en relativerende reactie van een lezer van dit relaas wil ik u echter niet onthouden: ‘we beseffen dan tenminste weer eens, hoe zeer wij gewend zijn om de zaken naar onze Westerse hand te zetten. Waarom moet er altijd en overal elektra zijn of een watercloset? Is aan rokerige lantaarn en een gat een grond niet even effectief? Lange en slechte wegen zijn vooral een probleem voor de tijdgebonden toerist, die meent dat de afstand in kilometers op het reisschema een relevant gegeven is. De afstand wordt in die landen gemeten in de tijd, die het neemt om te lopen.’
Maar wel of geen warm water of werkend stopcontact, ook in 2011 begeleiden we voor Labrys Reizen weer groepen door de mooiste natuurgebieden van Oost en Zuid Afrika – voor het 8e jaar alweer – altijd nieuw, altijd een feest.
En mocht u niet willen geloven dat het ook in Oeganda kan sneeuwen, klik dan op http://www.frankenhuis.org/kerstkaart/
Een bruisend en voorspoedig 2011 toegewenst!

Wie voor een dubbeltje geboren is…

Harembezitters – in het dierenrijk tenminste – hebben bewezen hun seksegenoten fysiek de baas te zijn. De verliezers zijn veroordeeld tot het maagdendom.
In ieder geval voor één seizoen.
Bij een studie waarin 115 zeeolifantstieren waren betrokken bleek dat de vijf grootste en zwaarste vechtersbazen 85 procent van alle nakomelingen ‘op hun geweten’ hadden. Met een lichaamsgewicht dat wel negen keer zo zwaar kan zijn als dat van de andere sekse, bedienen ze gemiddeld zo’n vijftig of meer vrouwtjes.
In principe geldt hetzelfde voor de fors uit de kluiten gewassen gorillamannen, de silverbacks. Soms bestieren zij – ook letterlijk – met hun lichaamsgewicht, dat circa twee keer zo hoog is als dat van zijn haremdames, een huishouding van wel zes vrouwen. Het zijn niet alleen de iets oudere, sterkste en meeste gezonde dieren, maar vaak ook zelf weer ‘Heren van hoge komaf’.
Het mag geen verbazing wekken dat dergelijke topsporters, maar enkele jaren op het podium kunnen schitteren en dan het stokje moeten overgeven.

Een neushoornstier heeft het vooral in de paartijd fysiek extra zwaar. Niet alleen dat hij andere mannen moet pareren, ook wordt hij door de vrouwen zwaar op de proef gesteld. Als de koeien in bronst zijn blijven ze eindeloos voor hem uit rennen om dan plotseling om te keren om een gevecht te gaan met haar hunkerende achtervolger. Deze exercities kunnen wel eens ruim een dag in beslag nemen.
Staat hij zijn mannetje dan is dat voor haar een signaal dat hij fit genoeg is om als vader voor haar kalf te dienen.
Logisch dat hij na zo’n lang voorspel niet van zijn koe is af te branden.
Dat laatste is de neushoorn als soort trouwens duur komen te staan. Zo’n neushoornman is namelijk in staat de copulatie c.q. erectie extreem lang overeind te houden, waarbij er in de oosterse geneeskunst enige verwarring bestaat of dit fenomeen nu te danken is aan de penis of aan de hoorn.
Voor de neushoorns zelf maakt het niet veel uit. Ten behoeve van de amputatie van beide uitsteeksels moet het dier er toch aan geloven.
Vooral in het Verre Oosten en op het Arabisch schiereiland wordt gemalen neushoornhoorn als seksuele stimulans gebruikt, in Jemen ben je geen echte man als je een dolk geen handvat heeft, gemaakt van neushoornnoorn. Elders dient de hoorn vooral als medicijn tegen verkoudheid, koorts, vermoeidheid of flauw vallen.

Mannen lijden dus vaak een slopend bestaan. Eerst moeten ze territorium, harems en voedselbronnen veroveren op de bronstige concurrentie en die vervolgens continu verdedigen. Enig fysiek overwicht in massa en kracht is beslist onontbeerlijk, maar
begrijpelijk dat ze na één dekseizoen meestal zijn uitgerangeerd.
Bij onze soort zijn de mannen gemiddeld acht procent langer dan vrouwen, sterker en zo’n twintig procent zwaarder. Vergeleken met de ons omringende dierenwereld lijkt dat – evolutionair beschouwd – nauwelijks voldoende om een harem te claimen.
Mocht u toch de behoefte voelen, klampt u zich dan maar vast aan een antiloop als de impala, waar de mannetjes ook maar een weinig zwaarder zijn dan hun vrouwtjes maar het vooral moeten hebben van agressie en onnutte uitsteeksels. In hun geval horens.
Zo neigt ook onze soort naar meerwijverij. De natuur is hardnekkig zo blijkt uit de buitenechtelijke escapades van veel politici, grijp- en graaigrage toppers uit het bedrijfsleven en niet te vergeten de aardse driften van het celibatair priesterdom.

In veel culturen, in het geniep dus ook in onze westerse, is het haremfenomeen nog springlevend. Maar dan op basis van hiërarchisch of materieel overwicht.
Bij onderzoek naar veelwijverij bij onze soort blijkt, dat bijna duizend van de ruim 1150 onderzochte samenlevingen – waaronder ook vroegere – polygyn waren, circa negentig procent dus.
Vrijwel zeker stroomt er bloed van Karel de Grote, Dzjengis Khan of Julius Caesar door uw aderen!

Boerenantiek?

Help, het huisdier verdwijnt!
(Inleiding in ‘Variatie in Vee’; Uitgave Stichting Bio-wetenschappen en Maatschappij, kwartaal 3, 2010)

Het lot van de mens is onverbrekelijk met het dier verbonden. Dat is nu niet anders dan 100.000 of een miljoen jaar geleden.
Maar het contact met ons levend verleden is verbroken. Ten gevolge van onze enorme expansiedrift is in de Westerse Wereld het wilde dier grotendeels uit onze leefomgeving verdwenen. Ratten, muizen en kakkerlakken vergezellen ons nog trouw maar dragen weinig bij aan natuurbeleving. Ook ons pluimvee, onze varkens en koeien houden zich voornamelijk binnenshuis op.
We zijn vervreemd geraakt van de diersoorten waar wij ‘brood’ in zagen en consumeren hen dan ook het liefst onherkenbaar verpakt op de schappen van het grootwinkelbedrijf. Hoe het werd grootgebracht, gedood, geslacht en verwerkt willen we al helemaal niet weten. We moeten onze oergevoelens proberen zoet te houden met domesticatieproducten als honden, katten en goudvissen.

Sinds de mens ruim 12.000 jaar geleden begon met temmen, fokken en selecte-ren (domesticeren) van enkele van de diersoorten, welke hem omringden, is er een grote variëteit aan ras¬sen, vormen en kleurslagen ontstaan. Van de talloze, in principe bruikbare wilde diersoorten is weliswaar slechts een fractie in het domesticatieproces betrokken, maar uit deze weinige ¬soor¬ten zijn in de loop van enkele millennia weer duizenden huis¬dierras¬sen ont¬staan. De evolutie overtroffen.
Het domesticeren van wilde dieren en planten wordt wel beschouwd als de belangrijkste stap, die de mensheid heeft gezet op haar pad naar ‘volwassenwording’. Een contro¬leerba¬re voed¬selbron bracht enige rust in haar zwervend jager- en verzame¬laarbe¬staan en men betrok vaste woonsteden.

Een gedomesticeerde diersoort zou het best kunnen worden omschreven als een groep dieren van een oorspronke¬lijk wilde soort, welke zich sinds vele generaties genetisch gescheiden van haar wilde soortgenoten heeft voortge¬plant. De groep is daar¬bij geheel af¬hankelijk van de mens. Dat geldt zowel voor de plaats waar zij zich ophoudt, de hoeveelheid en soort voedsel welke zij krijgt toebedeeld, als de deelname aan het voortplantingspro¬ces en de keuze van de seksuele part¬ner.
Selectie, vaak onbewust, op extremen als grote koude en hitte, voedsel- en water¬schaarste, hoge melk¬gift, eiproductie en groeisnelheid, op jachtzin, waaksheid en vechtlust moet beschouwd worden als de basis van de uitbundige en nuttige veelvormigheid aan huisdierrassen.

Het ministerie van VROM stelt dan ook terecht:
Biodiversiteit omvat ook de genetische variatie van landbouwhuisdieren en gewassen. Moderne fok- en teeltmethoden hebben geleid tot enkele hoogproductieve rassen. De oude huisdierrassen en landbouwgewassen die hiervoor de basis vormden zijn nu zeldzaam en worden met uitsterven bedreigd omdat ze het qua productie verliezen van de moderne rassen.
Het gebrek aan genetische variatie in onze landbouw en veeteelt vormt een risico, zeker op de lange termijn. Behoud van de oude rassen is nodig om in te kunnen spelen op veranderende omstandigheden. Oude rassen moeten dus behouden blijven, niet alleen vanuit cultuurhistorisch oogpunt maar vooral om over de genenpool die zij vertegenwoordigen te kunnen blijven beschikken. Oude rassen stellen vaak weinig eisen aan hun omgeving. De erfelijke eigenschappen die daarvoor zorgen, kunnen in de toekomst broodnodig zijn om de moderne rassen minder kwetsbaar te maken. Daarnaast is rasselectie een goede mogelijkheid om landbouw te bedrijven aangepast aan lokale omstandigheden, waarin moderne rassen soms niet goed uit de voeten kunnen.
Anders gezegd, behoud van genetische diversiteit tussen en binnen rassen landbouwhuisdieren is essentieel om te kunnen blijven inspelen op veranderingen in veehouderijsystemen, markt of milieu of om op terug te kunnen vallen wanneer zich genetische of ziektekundige problemen voordoen.

Helaas is van de oude veelvormigheid in type, kleur en aftekening van huisdie-ren, geschil¬derd door Jan Steen, Melchior d’Hondecoeter en Paulus Potter weinig over. Met name de laatste honderd jaar werd door onze keuterboer, kleinscha¬lige veel¬soortigheid zonder pardon veranderd in grootschalige uniformiteit.
Maar heel bijzonder, sinds enkele decennia zien we de 18e en 19e eeuwse varië-teit aan type kleur en aftekening weer in ons weide landschap verschij¬nen. Het melkquotum en de daaraan gekoppelde vermeerderde belangstelling voor buitenlandse vleesras¬sen en hun kruisings¬producten met het inheemse vee, zou weer aanleiding kunnen vormen voor het ontstaan van menig hedendaags veestuk.

De vroegere variëteit in type, kleur en aftekening kwam voor een belangrijk deel voort uit het feit, dat stamboeken hun intrede nog niet hadden gedaan en de Lage Landen eeuwenlang werden geteisterd door een vloedgolf van rampen welke met pijnlijke regelmaat ons veebestand decimeerde. Grote aantallen runderen, schapen, geiten en paarden moesten namelijk frequent in de ons omringende landen worden aangekocht om de verliezen te compenseren veroorzaakt door watersnoodrampen, krijgshandelingen, besmettelijke veeziekten en ongunstige weersomstandigheden.
Rampzalige gebeurtenissen vormden vooral de regelmatig terugkerende besmettelijke veeziekten als longziekte, runderpest en mond- en klauwzeer. Volgens oude bronnen kroop reeds in de 4e eeuw na Chr. een “ijsselijke smet ongevoelig voort, wijl al ’t vee verteerde en de lantman weent en schreit”.
Naast de genoemde watersnoden en epidemieën leed de veestapel om de paar jaar gevoelige verliezen ten gevolge van grote droogte, oorlogsgeweld, langdurige regenval of strenge winters.
Het is duidelijk dat Hubert Kornelisz Poot niet geheel op de hoogte was, toen hij in het begin van de 18e eeuw de dichtregels neerschreef: “hoe genoeglijk rolt het leven des gerusten lantmans heen”!

Gelukkig, veel van het ‘boerenantiek’ heeft de prestatieslag in de vorige eeuw overleefd en kan zich verheugen in hernieuwde belangstelling.
Dankzij de enorme inzet van de Stichting Zeldzame Huisdierrassen en de vele particuliere fokkers van Oudhollandse huisdierrassen, die aandacht schenken aan dit deel van ons nationale culturele erfgoed, kunnen we nog profiteren van de decoratieve en vaak nutti¬ge veelvor¬migheid van ons oor¬spronkelijk huisdierbestand.

Wij hopen met dit overzichtelijke en moderne boekje onze oude en soms in hun voortbestaan bedreigde huisdierrassen onder uw bijzondere aandacht te brengen. Hun nut als bron van onvervangbaar erfelijk materiaal, hun bruikbaarheid als grazers in het onderhoud van bepaalde landschappen en hun cultuurhistorische waarde werden te lang genegeerd.

Is kunstmatige chemische lustopwekking ethisch verantwoord?

Geuren, en dan volstrekt onbewust uitgescheiden en waargenomen lichaamsgeurstoffen (feromonen) spelen bij de partnerkeuze een belangrijke rol.
In dat verband werd mij onlangs de vraag gesteld: ‘Vindt u het ethisch verantwoord dat er mogelijk echte feromonen op de markt komen – en dan vooral die stoffen welke garant staan voor seksuele aantrekkingskracht?
Bedenk wel, nu is het vooral nog bedrog, maar het komt er zeker aan!
Mijn gevoel zegt me, dat er dan sprake is van onethisch gebruik van chemische verbindingen c.q. wetenschappelijke informatie; misschien lijkt het wel een beetje op de verslavende verbindingen, die worden toegevoegd aan sigaretten. Maar anderzijds maken we natuurlijk ook volop gebruik van andere vormen van ‘bedrog’ in de sfeer van de partner aantrekkende en opwindende middelen.
Is er principieel een verschil met het gebruik van bijvoorbeeld lipstick, rouge, haarverf, toupet, hoge hakken, BH’s e.d.? Om nog maar te zwijgen van haarimplants, het verven van haar, het liften van borsten en billen, wegsucken van ongewenste vetaanwas en andere vormen van plastische chirurgie.

De mens, ‘Speelbal der Natuur’?

Het boeiende is, dat wij als westerlingen zo langzamerhand het idee hebben opgevat, dat we alles kunnen sturen op de bewegingen van de hemellichamen en de daarmee verbonden eb en vloed na.
Als je mensen op de man c.q. vrouw af vraagt of ze de keuze van hun levenspartner ook in de hand hebben of ooit hebben gehad, wordt dat meestal met een volmondig ja beantwoord.
Het boeiende is dan altijd hun reactie op mijn betoog, dat ze daar nu net niets over hebben te vertellen, maar dat hun keuze in feite wordt gestuurd door oeroude mechanismen, waarvan ‘Onze Lieve Heer’ al honderden miljoen jaren geleden in zag dat deze verdomd goed waren en ter plekke dan ook besloot: ‘die houden we er in!’ Daar veranderen die paar generaties, vuistbijlen maken, pijl en boogschieten, emailen en boekdrukken niets aan.
Maar goed ook trouwens, dat het ‘van bovenaf’ voor ons wordt geregeld; als we het allemaal zelf konden bedisselen en beslissen kwam er absoluut geen bal van terecht en was het met onze soort allang afgelopen.
Wat zou deze planeet trouwens goed afgeweest zijn zonder ons…

Is vaderzorg iets van de laatste tijd?


Vaderzorg is niet van vandaag of gisteren, maar op z’n minst van eergisteren. Zo is opvallend dat bij enkele dinosaurussoorten, waarvan wordt aangenomen dat ze een nauwe verwantschap met vogels hebben, er sterke aanwijzingen bestaan dat de ouderzorg volledig en voorbeeldig in handen was van het mannetje. Fossiele dinosaurusnesten, zoals die van de Oviraptor (eierdief) bevatten aanzienlijk meer eieren dan kon worden verwacht op basis van het lichaamsgewicht. Bovendien, de botstructuur van de volwassen individuen, die bij of in het nest werden gevonden, bleken afkomstig van mannelijke dieren. Ze misten het spongieuze bot in de pijpbeenderen, zo karakteristiek voor vrouwelijke vogels en sommige vrouwelijke dinosaurussoorten. Het heeft er dus alle schijn van dat, evenals we zien bij ‘primitieve’ loopvogelsoorten als struisvogel, emoes en nandoes, ook bij een aantal dinosaurussoorten de zorg voor het nest en de jongen in handen was van mannetjes.
De Oviraptor verdient daarom eerherstel, hij vrat geen eieren, maar excelleerde juist in vaderzorg. Misschien iets voor sommige vaders om eens over na te denken bij het leegslurpen van het zacht gekookte eitje op de zondagochtend.

Voor het geval u Cees Fris niet kende

In Memoriam Drs. Cees Fris, 23 december 1947 – 31 december 2009

Op oudejaarsavond overleed geheel onverwacht mijn oude vriend drs. Cees Fris.
Cees Fris is doctorandus in de diergeneeskunde. Cees had iets met mensen, auto’s en natuurlijk met dieren, anders waag je je niet aan zo’n studie.
De volgorde van belangrijkheid laat ik even in het midden, hoewel van iemand, zo lang werkzaam in de communicatie, verwacht mag worden dat de mens voorop zal staan. Maar Cees heeft dat mistige vak levenslang bedreven bij de Gezondheidsdienst voor Dieren.

Dat suggereert natuurlijk een dierenliefdevolle veelzijdigheid. Maar die liefde betrof slechts de hond, een diersoort waarvoor bij de Gezondheidsdienst voor Pluimvee geen plaats was ingeruimd. Voor auto’s gelukkig wel, maar dan alleen op de weidse parkeerplaats buiten. Dat had Cees ook nodig want ik herinner me hem vooral pontificaal heersend over overdreven grote auto’s. Moesten de andere medewerkers zich met hun gezinnetjes behelpen met een rottig geel Golfje, een Opel Cadet of eend, Cees bereed in z’n eentje jarenlang de grootste Citroën denkbaar. Prettig voor de hond, rechtvaardigde hij zijn uitspatting en bovendien had hij het ding nodig voor lange reizen naar zuidelijke landen.
Op die weken durende, benzine slorpende uitstapjes ontmoette hij dan andere auto’s, dieren en mensen, want met dat drietal had hij iets, liet ik u al weten.
Het zijn vooral die ontmoetingen waarover hij voor zijn familie en vrienden – letterlijk – een boekje open heeft gedaan.
Voor u en mij absoluut geen bijzondere belevenissen, maar beleefd en beschreven door Cees is dat anders. Met een bijzonder gevoel voor humor en relativeringsvermogen maakt hij u mede schuldig bij zijn ontmoetingen en confrontaties met andere auto’s, dieren en mensen.

Ik denk dat het al ruim anderhalf jaar geleden was, dat de eerste reisverhalen via zijn blog bij mij binnenstroomden. Dat was leuk want zoveel contact hadden we door de afstand en de verandering van werkkring niet meer. En natuurlijk, iedereen meent het druk te hebben.
Al meteen bij het eerste verhaal was duidelijk dat hier een getalenteerd schrijver aan het woord was, een taalpurist bovendien. Direct na lezing heb ik hem indringend laten weten, dat hij van dit verhaal en alle die nog zouden volgen, een boekje moest maken.
Dat vond Cees nonsens in zijn alles overheersende bescheidenheid – behalve daar waar het auto’s betrof, zo liet ik u al weten. Maar gelukkig bleven de reisbelevenissen komen.
Al bij de eerste pennenvrucht heb ik het rode potlood gehanteerd. Niet zo zeer omdat zijn schrijfsels bol stonden van de fouten, dat beslist niet. Het was meer een beetje sarren, of jennen zo u wilt. Ik bleef gewoon net zo lang zoeken tot ik iets had gevonden, al was het maar met een voorstel tot een minder goed alternatief.
Meestal moest ik mijn kwaadaardige inborst koesteren met een dubbele spatie of een komma, die zonder storen net zo goed elders kon staan.

Uiteindelijk stonden zijn belangrijkste reizen en de meest verrassende ontmoetingen op schrift en kon het boekje worden gedrukt.
Hoe trots en vereerd voelde ik me toen mij werd gevraagd het voorwoord te schrijven. Dat het op de achterflap werd afgedrukt was evenzeer verrassend als het feit, dat diverse serieus daarvoor bedoelde foto’s terzijde werden gelegd en – typerend voor Cees – een mallotig plaatje werd gekozen waarbij een geit mijn oor er bijna afhapt.
Het boekje kreeg de bescheiden titel ‘Been there, did that’.
Cees ten voeten uit.

Cees werd op donderdag 7 januari 2010 begraven op de prachtig besneeuwde Algemene Begraafplaats aan de Woudenbergseweg in zijn woonplaats Zeist. Toen de kist boven het graf zweefde en iedereen nog even in stilte aan deze bijzondere mens dacht, kwam als afgezant van het Nederlandse pluimvee een bedeesd doch nieuwsgierig roodborstje nog even een kijkje nemen. Het vogeltje nam het graf en de aanwezigen eerbiedig aandachtig in zich op en verdween. Voor het binnenshuis verkerende bedrijfspluimvee, waarvan Cees zo lang de sprankelende woordvoerder is geweest, was het blijkbaar te koud.
Fijn om te hebben ervaren dat het contact tussen Cees en het gevogelte is gebleven.
Ik verheug me enorm op Cees’ laatste reisverhaal mocht het mailcontact met het Hiernamaals ooit tot stand komen.

Hadden de Oranjes altijd al belangstelling voor dieren?

De leden van ons vorstenhuis, de Prinsen van Oranje in het bijzonder, hebben van oudsher een speciale belangstelling voor dieren. Een vorm van belangstelling, die inmiddels gelukkig verder rijkt dan de jacht alleen, getuige de belangrijke rol die Prins Bernhard in de laatste decennia van zijn leven speelde in de internationale natuurbescherming.
Na Willem de Zwijger bezaten alle stadhouders minstens één menagerie, een verzameling levende dieren. In 1614 of 1615 kreeg Prins Maurits de eerste casuaris, die ooit levend uit Oost Indië werd aangevoerd, een cadeau van de Zeeuwse Kamer der Verenigde Oostindische Compagnie. Prins Frederik Hendrik kreeg, naast vele andere exotische dieren, in 1640 de eerste chimpansee, die Europa levend bereikte. Vooral de zeer gevarieerde menagerie van Koning-stadhouder Willem III en Koningin Mary Stuart op Het Loo bij Apeldoorn was wijd en zijd vermaard. Maar Prins Johan Maurits van Nassau-Siegen was zoölogisch gezien beslist de meest bijzondere loot aan de Oranjestam. Hij bekleedde in de jaren 1636 tot 1644 op voortreffelijke wijze het gouverneurschap van grote delen van Brazilië, toen eigendom van de West Indische Compagnie.
Zijn belangstelling voor de natuur hield niet op bij terugkeer in Nederland. In zijn woning – het Mauritshuis in Den Haag – verbaasden de bezoekers zich uitbundig over de talrijke dierschilderingen en zoölogische rariteiten. Tot de collecties behoorden opgezette dieren als een jonge olifant, een walrus, exotische vogels, waaronder een kaketoe en een struisvogel, apen, schildpadden en een kaaiman.

De allerbekendste koninklijke menagerie, vooral in wetenschappelijk opzicht, was die van Prins Willem V op Het Kleine Loo in Voorburg, bij Den Haag en vanaf 1786 gestationeerd op Paleis Het Loo bij Apeldoorn.
De aanleg van het Kleine Loo begon al in 1749 en na de dood van Willem IV in 1752 breidde zijn weduwe, Prinses Anna, de menagerie voortdurend uit. Zijn collectie omvatte olifanten – de fameuze Hans en Parkie, die later als oorlogsbuit door de Franse troepen werden afgevoerd naar Parijs – een zebra, een giraffe, apen en een grote diversiteit aan exotische vogels.
De collectie vormde tevens een bron van inspiratie voor bekende onderzoekers, zoals de beheerder van de menagerie Arnout Vosmaer (auteur van Regnum Animale) en de schilder Aart Schouman. Van de laatste kunstenaar is nog divers en interessant werk te zien in de Koninklijke verzamelingen in Den Haag, Paleis Het Loo en in het Dordrechts Museum.