Michieltje en de medische dienst van Westerbork

De historicus Jacques Presser typeert de medische dienst van Westerbork als ‘een van de merkwaardigste, want meest zinvolle en zinloze afdelingen van Westerbork’. Duizenden gevangenen worden in het ziekenhuis genezen om vervolgens de dood in te worden gejaagd. De vraag is waarom de kampcommandant, A. K. Gemmeker, het toch zo belangrijk vind dat de gevangenen goede verzorging krijgen. Misschien omdat de gevangenen, zolang er aandacht is voor hun gezondheid, hoop op leven houden. Een misleidende hoop, versterkt door de loze beloftes dat ze elders zouden gaan werken, dat hun gezinnen bij elkaar zouden blijven en dat er opvang voor de ouderen zou zijn.
Die ‘goede zorg’ leidde tot bizarre situaties. Typerend in al zijn absurditeit is het geval van Michieltje, een te vroeg geboren baby, meegekomen uit een transport uit kamp Vught. Zijn moeder was gedeporteerd naar het oosten en Michieltje werd opgenomen in het ziekenhuis. Kampcommandant Gemmeker – die naar men zegt veel van kinderen hield — ontfermde zich persoonlijk over zijn lot. Uit Amsterdam liet hij een Joodse kinderarts komen. Die bepaalde dat Michieltje elke dag een paar druppels cognac moest krijgen. En dus liet Gemmeker in Groningen een fles Hennesy halen. Het jochie haalde het zowaar. Hij werd zes pond, zeven pond, en- uiteindelijk acht pond. Toen ging hij op transport.

(Uit ‘Witte jassen en Bruinhemden – Nederlandse artsen in de Tweede Wereldoorlog’; red. Joost Visser, Ben Crul, Ingrid Lutke Schipholt en Eva Nyst; Reality Bytes Publishing bv, Breda 2010)

Ook dieren zijn wel eens ‘ongesteld’

Er is nauwelijks een presentatie over mijn favoriete onderwerp ‘De Liefde Ontleed’ of – als het gehoor tenminste uit louter vrouwen bestaat – steevast wordt de vraag gesteld: Menstrueren dieren ook?
De menstruatie, zoals die alleen voorkomt bij de mens en de meeste apensoorten, vindt plaats tussen de ovulaties in. Hierbij wordt een deel van de baarmoederwand, welke zich speciaal had opgemaakt om de bevruchte eicel een goed onderkomen te bieden, afgestoten en uit het lichaam verwijderd.
De meeste Afrikaanse en Aziatische apen menstrueren, maar slechts enkele apen uit de Nieuwe Wereld doen er aan mee. Een bijzonder geval is de menstruerende vliegende lemur, ook wel vliegende aap of vliegende kat genoemd. Hun gezicht lijkt een beetje op dat van een aap, maar het zijn geen apen en vliegen kunnen ze ook al niet; het meest lijken ze op een grote eekhoorn. In totaal is bij 48 soorten apen menstruatie geconstateerd.
Een heel enkele niet-primaat menstrueert ook: een tiental insecteneters als de Afrikaanse olifantspitsmuis en de Zuidoost Aziatische tupaia, én tenslotte vertonen ook een viertal vleermuizen, waaronder de Amerikaanse langtongvleermuis, en de gevlekte buidelmarter uit Tasmanië bloedverlies tijdens de eisprong. Een enkeling meent iets te hebben gezien bij de coyote en de Afrikaanse olifant, maar hier betreft het anecdotische waarnemingen.
De bloedingen bij loopse teven in de periode waarin ook de eisprong of ovulatie plaats vindt, ontstaan doordat overvulde bloedvaatjes in de vaginawand onder de bloeddruk bezwijken. Ook bij het rund komt 1 of 2 dagen na de eisprong een dergelijke vorm van bloedverlies voor. Maar dat alles heeft natuurlijk met het menstrueren van primaten niets van doen.
Dus voor eens en voor altijd: Ook sommige dieren zijn wel eens ‘ongesteld’!

Ook dieren zijn wel eens ‘ongesteld’

Bij vrijwel iedere voordracht – als tenminste het gehoor uitsluitend uit vrouwen bestaat – wordt steevast de vraag gesteld: menstrueren dieren ook?
De menstruatie, zoals die alleen voorkomt bij de mens en de meeste apen¬soorten, vindt plaats tussen de ovulaties in. Hier¬bij wordt een deel van de baarmoederwand, welke zich speciaal had opge¬maakt om de bevruchte eicel een goed onderkomen te bieden, afgestoten en uit het lichaam verwij¬derd.
De meeste Afrikaanse en Aziatische apen menstrueren, maar slechts enkele apen uit de Nieuwe Wereld doen er aan mee. Een bijzonder geval is de menstruerende vliegende lemur, ook wel vliegende aap of vliegende kat genoemd. Hun gezicht lijkt een beetje op dat van een aap, maar het zijn geen apen en vliegen kunnen ze ook al niet; het meest lijken ze op een grote eekhoorn. In totaal is bij 48 soorten apen menstruatie geconstateerd.
Een heel enkele niet-primaat menstrueert ook: een tiental insecteneters als de Afrikaanse olifantspitsmuis en de Zuidoost Aziatische tupaia, én tenslotte vertonen ook een viertal vleermuizen, waaronder de Amerikaanse langtongvleermuis, en de gevlekte buidelmarter uit Tasmanië bloedverlies tijdens de eisprong. Een enkeling meent iets te hebben gezien bij de coyote en de Afrikaanse olifant, maar hier betreft het anecdotische waarnemingen.
De bloedingen bij loopse teven in de periode waarin ook de eisprong of ovulatie plaats vindt, ontstaan doordat overvulde bloedvaatjes in de vaginawand onder de bloeddruk bezwijken. Ook bij het rund komt 1 of 2 dagen na de eisprong een dergelijke vorm van bloedverlies voor. Maar dat alles heeft natuurlijk met het menstrueren van primaten niets van doen.
Samengevat:

De Koeientuin, een innoverend en diervriendelijk concept.


Interview uit de brochure van Courage, het innovatieplatform voor de melkveehouderij. Courage is een initiatief van LTO en NZO en heeft een alliantie met InnovatieNetwerk.
Juni 2009

‘Met relatief kleine ingrepen kan de Koeientuin een
fantastisch kijkspel opleveren en daarmee de relatie tussen
melkveehouderij en burger versterken’, stelt Maarten
Frankenhuis, dierenarts en oud-directeur van Artis. Zijn
enthousiasme is aanstekelijk. ‘Waarom zou je de Koeientuin
niet in de stad plannen in plaats van de traditionele
Kinderboerderij. Een echt werkend boerenbedrijf; dat is niet
alleen veel educatiever, maar ook veel leuker.’
Frankenhuis is zeer te spreken over de Koeientuin vooral
omdat het concept is gebaseerd op de behoeften van het
rund. ‘Als je vanuit het dier kijkt, is het bijzonder prettig
dat de roostervloer en de ligbox verdwijnen om plaats te
maken voor een zachte vloer waarop het prettig lopen en
liggen is. Ook het oppervlak per koe is meer dan verdubbeld.
Waarbij ik vanuit mijn ervaring als directeur van Artis aan
moet tekenen dat het totale oppervlak eigenlijk niet eens
zo belangrijk is. Waar het om gaat is de groepsgrootte en
de mogelijkheid om enig soortspecifiek gedrag tentoon te
spreiden. Welke ruimte heb je nodig voor een stabiele groep,
waarin de dieren elkaar nog kennen en zelf hun rangorde
kunnen vaststellen? Dat geeft rust.’
Over de optimale groepsgrootte doen vele verhalen de
ronde. Frankenhuis houdt het op een omvang van 60 tot 65
dieren. Daarbij baseert hij zich op de kuddes verwilderde
soortgenoten van onze koeien, zoals de runderen in
de Franse Camargue en het Britse New Forest. ‘Andere
rundersoorten zoals Noord-Amerikaanse bizons en Kaapse
buffels leven weliswaar in grotere groepen, maar daar kun je
ons rund niet mee vergelijken.’
De grondwallen in de Koeientuin bieden mogelijkheden om
verschillende groepen onder een kunststof dak te huisvesten.
‘Tegelijkertijd kun je ze’, aldus Frankenhuis, ‘gebruiken om te
zorgen dat de dieren van één groep elkaar kunnen ontlopen.
Als je ze ook nog verplaatsbaar zou maken, dan kun je de
inrichting af en toe veranderen. Dat komt tegemoet aan de
natuurlijke nieuwsgierigheid van de dames en betekent een
verrijking voor het gedragsrepertoire.’
De Koeientuin is niet alleen voor de koeien een vooruitgang,
maar ook voor de burger, vindt Frankenhuis. ‘Het leuke van
het concept is dat mensen dieren kunnen bekijken in hun
dagelijkse omgeving. En dan nog wel op de meest attractieve
manier, namelijk vanaf een balkon. Je zou dat nog kunnen
versterken met educatieve panelen, waarop je uitlegt hoe
de domesticatie van het rund in zijn werk is gegaan; hoe de
voortplantingscyclus er uit ziet, hoe melk wordt gevormd en
wat voor producten de koe ons zoal levert.’
Eenmaal op zijn praatstoel komt Frankenhuis met een stroom
ideeën voor de Koeientuin als kijkspel. ‘Je zou kokers kunnen
maken, waardoor bezoekers de melkstal in kunnen kijken
en de melkrobot aan het werk kunnen zien. Ook zou je de
rondrijdende mestrobot kunnen voorzien van een camera en
de beelden vertonen op een scherm in de bezoekersruimte.
En op Internet natuurlijk.’
De toegankelijkheid van de Koeientuin voor bezoekers
zal een belangrijke, zo niet doorslaggevende rol spelen
bij de maatschappelijke aanvaarding van de grootschalige
melkveehouderij, denkt Frankenhuis. ‘Bij megastallen denken
mensen nu meteen aan ongenaakbare betonnen muren in
het landschap voorzien van een reepje schaamgroen.
De Koeientuin is toegankelijk en dat komt ook in de uiterlijke
verschijningsvorm tot uitdrukking. Het is een open structuur
die bijna op gaat in de omgeving.’
‘De Koeientuin is kijkspel’

Ademtocht

Cotopaxi
Ecuador

Al in de buurt van de 3000 meter maakt u, vanwege de lage zuurstofspanning aldaar, een gerede kans op het oplopen van Grote Hoogteziekte (High Altitude disease). Een aandoening waar u niet te lichtzinnig over moet denken. Verwar het ook vooral niet met de kortademigheid die u overvalt na enige inspanning bij het zoeken naar een parkeermeter. In het bijzonder reizigers, die lijden aan hartaandoeningen of gebukt gaan onder verminderde longcapaciteit – bijvoorbeeld longemfyseem – moet worden afgeraden zich over te geven aan al te grote inspanning op enige afstand boven zeeniveau. Nog verstandiger is natuurlijk om in geval van twijfel voor vertrek even de huisarts te raadplegen.

Bij langdurig verblijf reageert het lichaam op de lage zuurstofspanning met de aanmaak van extra rode bloedcellen. Rode bloedcellen danken hun kleur aan het hemoglobine dat in staat is zuurstof te binden en via de bloedvaten door het lichaam te transporteren naar de organen waar het nodig is voor de verbranding. Gebleken is dat de hooglander in de Andes – evenals de Alpenbewoner – de lage zuurstofspanning te lijf gaat met de aanmaak van meer rode bloedcellen.
Bijzonder is echter dat Tibetanen, levend op een hoogte van 4200 meter, zich van een ander geheel mechanisme bedienen. Zij maken niet meer rode bloedcellen aan, hebben ook geen hogere gehaltes aan hemoglobine in hun bloed, maar produceren in de wanden van hun bloedvaten meer van het bloedvat verwijdende stikstofmonoxide (NO). Hier dus geen vermeerdering van het aantal rode bloedcellen maar een verhoging van de stroomsnelheid waardoor meer zuurstof de weefsels bereikt. Vermoedelijk een erfelijke factor. Niet vreemd, uiteindelijk heeft de bevolking van Tibet vele tienduizenden jaren langer de kans gehad zich te wapenen tegen de zuurstof tekorten dan de Andes bewoners, die hooguit tien tot 12.000 jaar geleden in hun berglanden neerstreken. De bewoners van de hooglanden in Ethiopië, die vermoedelijk langer dan welke andere aardbewoners ook zich op grote hoogte bevinden, bedienen zich van weer een ander mechanisme. Zij maken – evenals de Tibetanen – niet meer rode bloedcellen aan en ook worden de wanden van de bloedvaten in de longen niet verwijd, maar het heeft er alle schijn van dat de zuurstof makkelijker vanuit hun longen wordt overgedragen aan het bloed.
En met succes, gezien de resultaten van hun langeafstandlopers.

De inheemse bevolking in de Andes heeft eeuwenlang met kauwen van coca-bladeren of met het drinken van thee van dezelfde struik het leven op grote hoogte dragelijk kunnen houden. De reiziger uit de laaglanden doet er evenwel goed aan de eigen conditie degelijk in de gaten te houden en vooral regelmatig te drinken om de verliezen ten gevolge van verdamping in de droge ijle lucht weer aan te vullen. Daarnaast is het een zaak van niet te snel klimmen en niet al te grote fysieke inspanning leveren. Na enkele dagen verdwijnen de symptomen doorgaans. Maar worden duizelingen, misselijkheid, hoofdpijn, benauwdheid, slaapstoornissen, flauwvallen en zelfs overlijden u te gortig dan rest niet anders dan zo spoedig mogelijk terug, weer naar beneden. Vochtophoping in de hersenen en de longen kan u uiteindelijk fataal worden. In ernstige gevallen kan het vocht afdrijvende middel Diamox (acetalozolamide) worden gebruikt. Niet mag worden vergeten dat ook dit middel lastige bijwerkingen kan vertonen, in het bijzonder bij reizigers die bepaalde geneesmiddelen gebruiken.

Niet onmogelijk dat een genetisch bepaald signaleringssysteem in de huid de zuurstofspanning in de buitenlucht meet en daarop – indien nodig – reageert met de aanmaak van extra rode bloedcellen. Bij laboratoriummuizen werd onlangs het eiwit HIF-1a in de huid aangetoond dat de aanmaak van erythropoëtine (EPO) stimuleert, verantwoordelijk voor de toename van het aantal rode bloedcellen. Deze kernloze ronde bloedcellen transporteren zuurstof vanuit de longen naar de lichaamsweefsels door het te binden aan het eiwit hemoglobine.
Tot nu toe was het HIF-1a alleen in longweefsel gevonden.
Het idee om eens naar de huid te kijken in relatie tot de zuurstof voorziening komt niet uit de lucht vallen: bij amfibieën vindt een belangrijk deel van de zuurstofvoorziening via de huid plaats. In Kalimantan werden zelfs geheel longloze kikkers ontdenkt.
Misschien aardig op deze plek iets meer uit de doeken te doen over de gaswisseling in vogel, zoogdier en krokodillenlongen. Bij zoogdieren – dus ook bij ons – stroomt de ingeademde lucht via talloze en steeds kleiner wordende vertakkingen van de luchtpijp tot in het diepst van de longen, waar uiteindelijk in de longblaasjes de gaswisseling plaats vindt. Zuurstof wordt overgedragen aan het bloed en de afvalproducten van de stofwisseling, koolzuurgas en waterdamp, bewegen zich vanuit het bloed naar de longblaasjes en wordt uitgeademd. Bij zoogdieren pendelt de luchtkolom dus eigenlijk op en neer, een soort eb- en vloedbeweging waarbij zuurstofrijke en zuurstofarme lucht zich erg inefficiënt mengen.
Vogels hebben een ademhalingsstelsel waarin de longen worden geventileerd via luchtzakken. Hierin vindt geen directe gaswisseling plaats, maar ze doen dienst als blaasbalgen, waardoor de longen relatief veel verse lucht toegevoerd krijgen en er vrijwel geen menging plaatsvindt van zuurstofrijke en zuurstofarme lucht, zoals dat bij zoogdieren het geval is. Vogellongen hebben geen longblaasjes, zoals zoogdierlongen dat hebben.
Duidelijk moge zijn dat dit geavanceerde gaswisselingssysteem onderdeel is van het vermogen om jaarlijks de soms duizenden kilometers te overbruggen tussen broedplaatsen en overwinteringsgebieden.
Nu blijkt een vergelijkbaar systeem al voor te komen bij alligatoren en vermoedelijk ook bij krokodillen. Ook hier beweegt zich de lucht in een continue circulaire stroom door het longweefsel. Alligatorlongen bleken uit heel dunne buisjes te zijn samengesteld waar de gaswisseling plaatsvindt en de lucht in een richting doorheen stroomt. Niet onmogelijk stellen de onderzoekers, dat door deze efficiënte longen de voorouders van de krokodillen, alligators, dinosauriërs en vogels de reusachtige uitstervingsgolf ca. 250 miljoen jaar geleden hebben weten te overleven. Het zuurstof gehalte van de aardse atmosfeer lag toen zo’n 12 procent lager dan nu.

Ademtocht

Al in de buurt van de 3000 meter maakt u, vanwege de lage zuurstofspanning aldaar, een gerede kans op het oplopen van Grote Hoogteziekte (High Altitude disease). Een aandoening waar u niet te lichtzinnig over moet denken. Verwar het ook vooral niet met de kortademigheid die u overvalt na enige inspanning bij het zoeken naar een parkeermeter. In het bijzonder reizigers, die lijden aan hartaandoeningen of gebukt gaan onder verminderde longcapaciteit – bijvoorbeeld longemfyseem – moet worden afgeraden zich over te geven aan al te grote inspanning op enige afstand boven zeeniveau. Nog verstandiger is natuurlijk om in geval van twijfel voor vertrek even de huisarts te raadplegen.

Bij langdurig verblijf reageert het lichaam op de lage zuurstofspanning met de aanmaak van extra rode bloedcellen. Rode bloedcellen danken hun kleur aan het hemoglobine dat in staat is zuurstof te binden en via de bloedvaten door het lichaam te transporteren naar de organen waar het nodig is voor de verbranding. Gebleken is dat de hooglander in de Andes – evenals de Alpenbewoner – de lage zuurstofspanning te lijf gaat met de aanmaak van meer rode bloedcellen. Bijzonder is echter dat Tibetanen, levend op een hoogte van 4200 meter, zich van een ander geheel mechanisme bedienen. Zij maken niet meer rode bloedcellen aan, hebben ook geen hogere gehaltes aan hemoglobine in hun bloed, maar produceren in de wanden van hun bloedvaten meer van het bloedvat verwijdende stikstofmonoxide (NO). Hier dus geen vermeerdering van het aantal rode bloedcellen maar een verhoging van de stroomsnelheid waardoor meer zuurstof de weefsels bereikt. Vermoedelijk een erfelijke factor. Niet vreemd, uiteindelijk heeft de bevolking van Tibet vele tienduizenden jaren langer de kans gehad zich te wapenen tegen de zuurstof tekorten dan de Andes bewoners, die hooguit tien tot 12.000 jaar geleden in hun berglanden neerstreken. De bewoners van de hooglanden in Ethiopië, die vermoedelijk langer dan welke andere aardbewoners ook zich op grote hoogte bevinden, bedienen zich van weer een ander mechanisme. Zij maken – evenals de Tibetanen – niet meer rode bloedcellen aan en ook worden de wanden van de bloedvaten in de longen niet verwijd, maar het heeft er alle schijn van dat de zuurstof makkelijker vanuit hun longen wordt overgedragen aan het bloed.
En met succes, gezien de resultaten van hun langeafstandlopers.

De inheemse bevolking in de Andes heeft eeuwenlang met kauwen van coca-bladeren of met het drinken van thee van dezelfde struik het leven op grote hoogte dragelijk kunnen houden. De reiziger uit de laaglanden doet er evenwel goed aan de eigen conditie degelijk in de gaten te houden en vooral regelmatig te drinken om de verliezen ten gevolge van verdamping in de droge ijle lucht weer aan te vullen. Daarnaast is het een zaak van niet te snel klimmen en niet al te grote fysieke inspanning leveren. Na enkele dagen verdwijnen de symptomen doorgaans. Maar worden duizelingen, misselijkheid, hoofdpijn, benauwdheid, slaapstoornissen, flauwvallen en zelfs overlijden u te gortig dan rest niet anders dan zo spoedig mogelijk terug, weer naar beneden. Vochtophoping in de hersenen en de longen kan u uiteindelijk fataal worden. In ernstige gevallen kan het vocht afdrijvende middel Diamox (acetalozolamide) worden gebruikt. Niet mag worden vergeten dat ook dit middel lastige bijwerkingen kan vertonen, in het bijzonder bij reizigers die bepaalde geneesmiddelen gebruiken.

Niet onmogelijk dat een genetisch bepaald signaleringssysteem in de huid de zuurstofspanning in de buitenlucht meet en daarop – indien nodig – reageert met de aanmaak van extra rode bloedcellen. Bij laboratoriummuizen werd onlangs het eiwit HIF-1a in de huid aangetoond dat de aanmaak van erythropoëtine (EPO) stimuleert, verantwoordelijk voor de toename van het aantal rode bloedcellen. Deze kernloze ronde bloedcellen transporteren zuurstof vanuit de longen naar de lichaamsweefsels door het te binden aan het eiwit hemoglobine.
Tot nu toe was het HIF-1a alleen in longweefsel gevonden.
Het idee om eens naar de huid te kijken in relatie tot de zuurstof voorziening komt niet uit de lucht vallen: bij amfibieën vindt een belangrijk deel van de zuurstofvoorziening via de huid plaats. In Kalimantan werden zelfs geheel longloze kikkers ontdenkt.
Misschien aardig op deze plek iets meer uit de doeken te doen over de gaswisseling in vogel, zoogdier en krokodillenlongen. Bij zoogdieren – dus ook bij ons – stroomt de ingeademde lucht via talloze en steeds kleiner wordende vertakkingen van de luchtpijp tot in het diepst van de longen, waar uiteindelijk in de longblaasjes de gaswisseling plaats vindt. Zuurstof wordt overgedragen aan het bloed en de afvalproducten van de stofwisseling, koolzuurgas en waterdamp, bewegen zich vanuit het bloed naar de longblaasjes en wordt uitgeademd. Bij zoogdieren pendelt de luchtkolom dus eigenlijk op en neer, een soort eb- en vloedbeweging waarbij zuurstofrijke en zuurstofarme lucht zich erg inefficiënt mengen.
Vogels hebben een ademhalingsstelsel waarin de longen worden geventileerd via luchtzakken. Hierin vindt geen directe gaswisseling plaats, maar ze doen dienst als blaasbalgen, waardoor de longen relatief veel verse lucht toegevoerd krijgen en er vrijwel geen menging plaatsvindt van zuurstofrijke en zuurstofarme lucht, zoals dat bij zoogdieren het geval is. Vogellongen hebben geen longblaasjes, zoals zoogdierlongen dat hebben.
Duidelijk moge zijn dat dit geavanceerde gaswisselingssysteem onderdeel is van het vermogen om jaarlijks de soms duizenden kilometers te overbruggen tussen broedplaatsen en overwinteringsgebieden.
Nu blijkt een vergelijkbaar systeem al voor te komen bij alligatoren en vermoedelijk ook bij krokodillen. Ook hier beweegt zich de lucht in een continue circulaire stroom door het longweefsel. Alligatorlongen bleken uit heel dunne buisjes te zijn samengesteld waar de gaswisseling plaatsvindt en de lucht in een richting doorheen stroomt. Niet onmogelijk stellen de onderzoekers, dat door deze efficiënte longen de voorouders van de krokodillen, alligators, dinosauriërs en vogels de reusachtige uitstervingsgolf ca. 250 miljoen jaar geleden hebben weten te overleven. Het zuurstof gehalte van de aardse atmosfeer lag toen zo’n 12 procent lager dan nu.

Voor wat hoort wat…


Rumoerig voortijlend door de heldere vriesnacht, de vorstgrens op de hielen, spoeden zich rumoerig gakkende ganzenformaties. Vanuit onze Waterlandse nederzetting zien we winter na winter de speelse slingerende V’s in aerodynamische hoogstandjes voorbij trekken. Grauwgrijze slierten als imposante superwezens waarvan slechts het hoofd nu en dan wordt vervangen. De vermoeide koploper wordt afgewisseld, men reikt elkaar de helpende vlerk.
Het helpen van de naaste familie is lang niet ongebruikelijk in het dierenrijk en soms zelfs wordt de helpende hand uitgestoken naar volstrekt onverwante individuen.
Zo delen Zuid-Amerikaanse bloed zuigende vleermuizen het door hen gewonnen bloed ook met volstrekt onverwante individuen en beschermen bavianen andermans kroost. Chimpansees helpen onverwante soortgenoten die door luipaarden of agressieve soortgenoten worden bedreigd.
Maar hoe belangeloos dat ook moge lijken, vrijwel altijd speelt mee: voor wat hoort wat.
Als een bloedzuigende vleermuis twee of drie nachten achtereen geen bloed kan zuigen gaat hij dood. Succesvolle jagers delen echter eerder met individuen die bloed met hen in het verleden hebben gedeeld dan met dieren die dat niet doen. Profiteurs die de ‘zaak tillen’ worden genadeloos afgestraft en sterven dan ook de jammerlijke hongerdood.
Het principe is en blijft dus: voor wat hoort wat!

Inmiddels stapelen de voorbeelden uit het dierenrijk zich op, veel meer dieren dan vroeger gedacht, zijn bereid zich belangeloos in te zetten voor niet alleen verwante soortgenoten, maar ook voor onverwante.
Zelfs voor individuen van een andere soort. Zelfs voor een mens…
Zo werd geconstateerd dat kauwen belangeloos voedsel delen met niet-verwante soortgenoten. Ze doen dat zo frequent en (op het oog) zo geheel belangeloos, dat het veel geobserveerde en vergelijkbaar gedrag van apen daar bij puur egoïsme lijkt.
Maar je vrijwillig ontfermen over andermans en onverwant kroost, mét daarbij een reële kans op acuut levensgevaar. Dat zien we vooral voor de mens weggelegd. Hoe weinigen waren in de Tweede Wereldoorlog bereid hun leven in de waagschaal te stellen voor hen onbekende vervolgden en voor onverwante nakomelingen!

Waarom zouden mensen niet een klein beetje mogen verschillen van dieren?
Onze gemeenschappelijke en miljoenen jaren oude wortels zijn weliswaar hecht verweven. Daar veranderen die paar generaties vuistbijlen hakken, pijl en boog schieten, boekdrukken, e-mailen en oorlogvoeren niets aan. Slechts een rimpel in de wordingsgeschiedenis van onze soort.
Maar waarom dan anoniem doneren aan een goed doel. Op het eerste gezicht evolutionair moeilijk te verklaren. Niemand weet er immers van?
Individuen van onze soort kunnen vermoedelijk ook weldoen en zich ogenschijnlijk belangeloos inzetten voor anderen, om er een goed gevoel aan over te houden.
Beloning door anderen lijkt voor lezer dezes niet altijd nodig, zelfbeloning is genoeg.
En voor velen geldt bovendien, Onze Lieve Heer ziet tóch alles!
Verondersteld wordt wel dat datgene nu is wat mensen écht van dieren onderscheidt…

Japanse connecties


Een VOC hoofdstuk apart vormt het contact met Japan, ruim 400 jaar geleden gelegd toen in 1600 de Oostindiëvaarder “De Liefde” bij Usuki aan de grond liep. De schipbreukelingen werden dit keer in leven gelaten en wisten contact te leggen met de autoriteiten in Batavia.
In 1609 landde de eerste VOC delegatie in Hirado om de Japanse heersers eer te bewijzen, waarbij zij letterlijk en figuurlijk door het stof gingen omwille van het gewin.
In 1639 lukte het de Hollanders de Japanners er toe te bewegen de Portugezen de toegang tot het land te ontzeggen en besloot het Togu¬kawa Shögunaat alleen nog handel te drijven met de Nederlanders.
In 1641 werd de VOC factorij te Hirado overgebracht naar Deshi¬ma, een eilandje ter grootte van een flink voetbalveld in de haven van Nagasaki en verbonden via een brug met de vaste wal.

Voor Japan werd Deshima de komende anderhalve eeuw het enige venster op de westerse wetenschap en cultuur. De Japanse heersers waren vooral geïnteresseerd in onze scheepsbouw en navigatie, en medische en zoölogische kennis. Wetenschappers beoefenden de ‘Hollandkunde’, en allerlei gebruiksvoorwerpen, wetenschappelijke instrumenten en exotische dieren waren gewaardeerde giften tijdens de tot 1794 verplichte jaarlijkse hofreis naar de Shögun te Edo.
Deze ongeveer 4 maanden durende reizen waren eigenlijk grote begeleide optochten – de tocht ging deels over water – met karren vol geschenken, olifanten, kamelen, paarden en honden, casuarissen, struisvogels, papegaaien, ‘loeris uit Ternate’ en apen.
Vlak voor aankomst bij de Shögun moest eerst het badhuis worden bezocht want de roodharige barbaren – zoals de Hollanders werden genoemd – waren vergeleken met de Japanners en hun verfijnde badcultuur, grote viespeuken. Het bad was blijkbaar om te verhinderen dat de VOC delegatie ook minder gewenste levende have aanvoerde.
Een Haiku uit die tijd – een traditioneel Japans drie-regelig gedicht – luidde tenminste:

Gaan de Hollanders
naar het kasteel van de Shögun,
dan zwermen de vliegen hen na.

Een dier innoveert alleen als z’n leefomgeving verandert, de markt dus…

In gesprek met maarten frankenhuis:
Drijfveer is: overleven om je te kunnen voortplanten.

Maarten frankenhuis is dierenarts. Hij werkte onder andere als buitengewoon hoogleraar bedrijfspluimveegeneeskunde aan de faculteit diergeneeskunde in utrecht. Van 1990 tot 2003 was hij directeur van artis. Hij schreef het kinderboek ‘drinken vissen water?’ en diverse andere boeken, en wetenschappelijke en populair wetenschappelijke artikelen. Zijn kennis over het dierenrijk levert vaak een ongewoon perspectief op als we de mensenwereld onder de loep nemen. We waren nieuwsgierig welke patronen er te herkennen zijn in de manier waarop het dierenrijk georganiseerd is en hoe verbetering en vernieuwing bij dieren tot stand komt.

Als directeur van Artis kent u de dierenwereld als geen ander. Welke parallellen kunt u trekken tussen de wereld van de dieren en die van organisaties. Welke patronen zijn daarin te herkennen?‘in de dierenwereld is er eigenlijk maar één systeem: overleven en voortplanten. Zo functioneert het “dierenbedrijf”. Waarbij voortplanten als het ware het bedrijfsresultaat is. Dieren vechten, eten enz. Niet om in leven te blijven, maar om zich voort te kunnen planten, daar komt geen hoger doel aan te pas. Je kunt je afvragen of dat niet hetzelfde is als bij ons: als wij niet zouden werken en geen geld zouden verdienen, gaan we – gingen we vooral vroeger – ook dood van de honger en komt er weinig terecht van verwekken van nageslacht.
Er zijn allerlei soorten “bedrijfsculturen” in het dierenrijk ontstaan omdat delen van een populatie een ecologische niche ontdekten waarin ze konden floreren. Zo kreeg je dieren die ’s nachts jagen, zoals uilen, nachtzwaluwen en veel katachtigen, goed idee natuurlijk omdat iedereen al overdag aan het vreten was. Ook de ijsvogel is daar een voorbeeld van: diversifiëren en specialiseren. Er zijn in de loop der tijd soorten ontstaan die alleen vis vangen, zich specialiseerden in verschillende groottes en soorten of die alleen insecten vangen. En zo werkt het ook bij ons mensen. Als één bedrijf zo groot werd dat het alle beschikbare resources opslokt, splitsen zich vaak een paar mensen af die een ecologische niche gaan invullen, zoals in het geval van philips het produceren van een gloeilamp met een leuk vogelgeluidje. Voor philips niet interessant, maar die medewerkers verdienen er vervolgens een goede boterham aan.’ een niche markt.

Is dat voor die mensen bij philips dan ook een vorm van ‘overlevingsdrang’?‘dieren, net als mensen, streven altijd naar maximale invloed: dat wil zeggen status, hiërarchische positie en materiële welstand. Hoe rijker je bent als dier (grootte en kwaliteit van je territorium), hoe groter de kans op nakomelingen is. Ik zag gister op tv iets over een afrikaanse samburu veehouder, die al drie vrouwen had maar er nog wel één bij wilde en zich afvroeg of hij nog wel voldoende vee had om dat te kunnen bekostigen. Dat had dus alles met welstand en status te maken, dus met voortplantingsresultaat. In de hogere managementlagen wordt overigens veel meer buitenechtelijk gerommeld dan daaronder: macht, status en materiële welstand erotiseren! Je treft het dus overal aan, niet alleen in de dierenwereld.’

Het systeem dat je beschrijft is dus simpel: overleven en voortplanten. Is verbetering en vernieuwing dan helemaal niet aan de orde in het dierenrijk?‘alleen als dat tot doel heeft om meer status, macht en materiële welstand te verwerven. Er is nooit macht genoeg: mensen die het hoogst zijn gestegen willen altijd nog maar meer, het lijkt nooit genoeg. Er is in de afgelopen jaren een verrukkelijke overvloed aan voorbeelden aan het licht gekomen, die dat op de meest onthutsende wijze illustreren! En waarom eigenlijk… ze krijgen het geld dat ze verdienen toch nooit meer op. Het streven naar een maximum aan materiële welstand is zowel bij dieren als mensen in feite voortplantingsgericht. Mao zedong vroeg een keer aan henri kissinger: “hoe kan het toch dat zo’n lelijke en dikke man als u zo’n beeldschone vrouw heeft?”. Waarop kissinger antwoordde: “collega, macht is het sterkste afrodisiacum.” ’

Wat voor soort patronen kun je in de dierenwereld ontdekken die altijd maar blijven bestaan?‘er is een veelvoud aan “bedrijfsvormen”, manieren van (samen)leven dus.

Eenmansbedrijven – als eerste zijn daar de eenmansbedrijven, zoals die van de oerang oetan, tijgers en panters. Die leven puur solitair, en hebben alleen voor de daad even kortdurend contact met de andere sekse.

Tweemansbedrijven – daarnaast zijn er de tweemansbedrijven waarbij een echtpaar de tent runt –vergelijkbaar met de dorpssuper. Voorbeelden zijn de gibbons, zwanen en de meeste roofvogels. Dat zijn dieren die een monogame relatie onderhouden met als doel een volgende generatie te kweken. Maar dat laat onverlet, dat er wel degelijk belangstelling bestaat voor andermans partner. Ook hier weinig verschillen met de mensenwereld.

Harem – dan heb je vervolgens de harem, waarbij een macho haremleider aan het hoofd staat, met een aantal vrouwtjes die hij monopoliseert. Zebra’s, gorilla’s en impala’s leven bijvoorbeeld op die manier. Deze harems zijn sterk hiërarchisch georganiseerd. De jonge mannetjes worden de harem uitgebonjourd zodra ze geslachtsrijp zijn, en leven dan in een “bachelor herd”, de vrijgezellenkudde. De haremleider (ceo!) Wordt voortdurend uitgedaagd: de mannetjes checken of hij niet toevallig al te oud wordt of ziek is en van z’n troon kan worden gestoten. Heel bijzonder is dat als de dominante leider het loodje legt, de nieuwe leider – zoals vooral bij veel apen en ook bij leeuwen gebeurt – ervoor zorgt dat hij geen last meer heeft van eventuele opvolging. Hij stort zich dus op alle jonge dieren die nog aan de borst hangen: die maakt hij af (infanticide). Dat zijn nazaten van zijn voormalige concurrent en moeten dus uit de weg. Dat zie je ook wel bij bedrijven: als er een nieuwe directeur komt, staat binnen de kortste keren de secretaresse op straat en kan het halve managementteam een andere baan gaan zoeken. In het witte huis in washington is het trouwens niet anders.
Maar er is nog een argument voor die kindermoord. Voor die man is het belangrijk dat hij zo snel mogelijk persoonlijk gewin heeft: nageslacht dus. Door de babies af te maken worden, stopt de melkproductie, worden de vrouwtjes weer vruchtbaar en kan hij voor eigen nazaten zorgen. Daar gaat het in feite om, het bedrijfsresultaat.

Multi-male multi-female-gezelschap – de volgende stap is het multi-male multi-female-gezelschap. Een bekend voorbeeld daarvan is de chimpansee. Grote groepen van vijftig, zestig dieren met een dominante man, maar ook met een heus “managementteam”. Daar komt al iets om de hoek kijken als sociale intelligentie: een hulpmiddel om maatschappelijke welstand en sociale status te verwerven. Dat zijn in de mensenwereld meestal niet niet de mensen die cum laude zijn afgestudeerd, maar die voorzien zijn van een gezond boerenverstand, vooral een grote sociale intelligentie hebben en soms zelfs scrupuleus zijn. Mannelijke chimpansees vormen een soort managementteam, een mannenbroederschap, om het bedrijf draaiende te houden. Vaak met familie, maar dat is geen must. Om de voornoemde kindermoord te vermijden, paren de vrouwtjes weliswaar vooral met de dominante man, maar als gunst mogen de mannen van het managementteam ook een keertje (zij zouden wel eens de volgende leider kunnen zijn…). Het grappige is overigens echter dat een heel groot deel van de kleintjes niet afkomstig is van de dominante man, het managementteam of de andere mannetjes in de groep, maar van jonge ‘wilde mannen’ uit een belendend territorium! Heel slim van die vrouwtjes, zo wordt inteelt vermeden! In de haremsamenleving wordt inteelt vermeden doordat de dominante leider het zo zwaar heeft met het handhaven van zijn bevoorrechte status dat hij het maar één of enkele seizoenen volhoudt; op die manier komt hij niet toe aan het bevruchten van zijn eigen (klein)dochters.

Familiebedrijven – daarnaast zijn er nog de echte familiebedrijven, zoals we zien bij afrikaanse wilde honden. Daar is er wel één de baas: de alpha male, met een vrouwtje, de alpha female, aan zijn zijde. Hij is te vergelijken is met de ceo in een bedrijf. Zij zijn de enige die voor voortplanting zorgen. Maar iedereen helpt vervolgens met het grootbrengen van het nest: graven van holen, spelen, voedsel, bescherming etc. Een geöliede onderneming. Het was vroeger een raadsel welk belang de andere dieren hebben bij deze vorm van samenleven en samenwerken, maar alles blijkt gericht op het in stand houden van de familie. De eigen genen dus! Het gaat zelfs zover dat enkele vrouwtjes schijnzwanger worden als de alpha female zwanger is, zodat ze kunnen helpen met melk geven als het hoofdvrouwtje geworpen heeft! Maar vergis je niet, er smeult altijd wat onder het maaiveld. Er is altijd de adjunct-directeur die medestanders zoekt, de kongsi. Vergelijk het met de roddelclub bij de koffieautomaat of het fotokopieerapparaat, die stil wordt als jij als directeur langsloopt. Zolang het goed gaat, is er niks aan de hand. Maar als het misgaat – ingewikkelde reorganisaties en fusies, riskante investeringen – dan wordt de ceo als eerste aangepakt, daar zitten ‘medewerkers’ soms gewoon op te wachten. Er wordt in het bedrijfsleven volop gezaagd aan stoelpoten!
Bij de afrikaanse wilde honden zie je een vergelijkbaar patroon. De alpha male gaat altijd voorop bij de jacht. Zolang het goed gaat, is hij de onbetwiste leider. Maar hij krijgt dus ook als eerste een schop van een zebra of een beuk van een gnoe. Op het moment dat hij gewond raakt of ziek wordt, valt de beta male – de adjunct – hem aan en wordt de alpha verstoten of gedegradeerd. En dan is een voortgezet gebruik van de leaseauto, bonus of een gouden handdruk er niet bij!

Matriarchaat – tot nu toe hebben we het steeds gehad over patriarchale samenlevingen. Maar gelukkig kennen we ook nog het matriarchaat. Denk aan de olifanten en bonobo’s of dwergchimpansees, die behoren tot onze meest nauwe verwanten. Daarbij zijn de vrouwtjes beslist niet sterker dan de mannen, maar wel slimmer lijkt het. Zij ‘denken’: als we maar samenwerken en vooral ook samenspannen, dan zijn die kerels nergens meer. Die bedenken dat nooit, die gaan uitsluitend voor zichzelf. Hedy d’ancona heeft daar eens een prachtige uitspraak over gedaan: “vrouwen gaan voor een doel, mannen gaan voor zichzelf.”
Vrouwen zijn dus de baas in matriarchale samenlevingen. Opvallend is dat deze groepen, vergeleken met patriarchale samenlevingen, meestal een zeer rustig bestaan leiden. Waar chimpanseegroepen buitengewoon gewelddadig kunnen zijn, is dat bij bonobo’s nauwleijks het geval. Dat komt vooral ook doordat de vrouwtjes hun erotische kwaliteiten in de strijd werpen. Dreigt er een conflict, dan ontstaat er binnen de kortste keren een enorme vrijpartij en komt alles weer goed! Bij de olifanten gaat dat overigens anders: daar worden de mannetjes de groep uitgegooid bij het bereiken van de pubertijd, in de vrijgezellengroep worden ze vervolgens in toom gehouden door de oude dominante stieren. In de olifantenkudde leven dus alleen maar vrouwen, met een dominante oude dame, de matriarch, die alles regelt en bepaalt: de marsroute, maar ook de treurtijd als er een dier overlijdt. De mannen worden alleen opgetrommeld als er nageslacht moet komen. En aangezien de vrouwtjes zo’n 22 maanden dragen en het kalf wel tot 10 jaar onder de hoede van de moeder verkeert, is dat niet vaak! Er zijn niet veel bedrijven in de mensenwereld die alleen uit vrouwen bestaan, maar in de communicatiewereld zie je ze nu en dan gelukkig wel.’ ook in andere bedrijfstakken gaat het in dit opzicht steeds beter. We kunnen het ons natuurlijk ook niet meer permitteren in onze complexe samenleving om zo’n groot deel van het potentieel – en dan ook nog voorzien van bijzondere sekse gebonden kwaliteiten – onbenut aan de zijlijn te laten staan.

Nog even terugkomend op vernieuwen en verbeteren: u zei, dat vindt alleen plaats om tegemoet te komen aan het hoofddoel van overleven en voortplanten. Kunt u daar wat voorbeelden van noemen?‘dieren zijn niet echt flexibel. Vernieuwen gebeurt in principe volgens een evolutionair proces. En heeft inderdaad uitsluitend als doel om te overleven.
Een mooi voorbeeld is de noord-amerikaanse renhagedis: zolang de omgeving volstrekt stabiel is, ‘doet het vrouwtje aan ongeslachtelijke voortplanting’, zodat er precies dezelfde nakomelingen komen – een kloon dus – , die dezelfde omstandigheden goed aankunnen. Er is niets nieuws nodig dus gebeurt er niks. Je moet maar zo denken: bij geslachtelijke voortplanting zullen er altijd individuen ontstaan die minder geschikt zullen zijn om te overleven en zich voort te planten. Die renhagedissen zijn dus optimaal bezig in die stabiele omstandigheden, natuurlijk onverstandig om je dan over te leveren aan de russische roulette van de geslachtelijke voortplanting.
Maar zodra er iets verandert (bedreigingen, klimaatverandering, te veel hagedissen), dan moeten ze vernieuwen en gaan de mannetjes zich ermee bemoeien. Dan ontstaat er een andere manier van samenwerken, geslachtelijke voortplanting dus, met een oneindige variatie in het nageslacht, en natuurlijk met de kans op het ontstaan van beter aangepaste individuen.
Als je dat extrapoleert naar het bedrijfsleven: als er plotseling een nieuwe speler op de markt komt, moet je alsnog je gaan verbeteren, aanpassen, diversificeren, maar ben je dus te laat. Dus is er de dringende noodzaak om voortdurend te blijven vernieuwen. Maar je kunt het best werken aan vernieuwing als er juist geen noodzaak voor is, anticiperend op bedreigingen die onvermijdelijk zullen optreden. Dat is typisch iets van de mens, die heeft dat goed door en speelt daar op in.
Dieren zijn vaak te laat en daardoor kan een soort uitsterven. Er is een bepaalde snelheid waarmee dieren uitsterven, de achtergrondextinctie, zeg maar de omloopsnelheid van een diersoort. Zolang er leven bestaat, wordt er uitgestorven.
Maar momenteel gaat dat heel hard. Wij – de mens – veroorzaken in zo’n snel tempo veranderingen in de leefomgeving van de dieren, dat zij dat niet bij kunnen houden, evolutionair gezien.
Soms wel overigens hoor, ik denk dan bijvoorbeeld aan veel zwaluwsoorten: die kwamen bij ons nooit voor, dat zijn normaliter rotsbroeders, hangen met hun nesten tegen rotswanden. Maar die nestelen zich nu dus gewoon onder de dakgoten en daklijsten van de huizen die we gebouwd hebben, en doen het daar goed omdat er hier ook veel insecten zijn. Het ontbrak alleen aan geschikte nestel plekken. Zij zijn als het ware cultuurvolgers.’

Kunt u ook voorbeelden geven waarin een groep, niet door middel van beter aangepast nageslacht, zélf iets doet om in te spelen op nieuwe situaties?‘nee, eigenlijk niet. Dieren anticiperen niet. Of het zou op de mondiale opwarming moeten zijn. Kijk, apen kunnen bijvoorbeeld gereedschappen gebruiken om voedsel te bemachtigen: een twijg om termieten uit een termietennest te hengelen, of kisten op elkaar stapelen om vervolgens met een stok bij de bananen aan het plafond te bereiken. In het wild leren chimpansees elkaar om bijvoorbeeld noten kapot te slaan met stenen. Of een tak als een speer te gebruiken om bijvoorbeeld kleine dieren in een holle boom te doden en er uit te halen. Maar dat is meer zoiets als culturele evolutie. Die dieren krijgen dingen door, vinden technieken uit en leren dat aan elkaar.
In een engels stadje zijn na de tweede wereldoorlog koolmezen ontdekt die room snoepten uit melkflessen. Zij hadden doorgekregen dat je de doppen op die flessen kon doorprikken met je snavel. Dat kunstje verspreidde zich in no time door een groot deel van engeland, waardoor men echt de doppen moest gaan vervangen door robuustere exemplaren.
Bij kraaien zijn ook een aantal verbijsterende slimmigheidjes gevonden: japanse kraaien die wachten tot een stoplicht op rood staat, vervolgens een noot op het zebrapad leggen, terugrennen naar de stoep en wachten totdat de auto’s de noot platrijden. Nog zo’n opmerkelijk voorbeeld: er dreven in een glas een aantal heerlijke maden, maar er zat wat te weinig water in. De kraaien gooiden toen stenen in het glas zodat het waterpeil steeg en ze bij het heerlijks konden.
Maar welke voorbeelden je ook bedenkt: hun drijfveer is niet: ah leuk, slimmer werken. Hun drijfveer is: overleven en voortplanten.’

Dan is het toch eigenlijk niet gek dat in organisaties zo moeilijk innovatie tot stand komt: zolang er geen noodzaak is doen we niks, er ontstaan vooral of misschien wel alleen slimmigheidjes als er een duidelijke noodzaak voor is…‘een belangrijk verschil tussen ons en de dierenwereld is de speelsheid, en de wil om te weten. Hoewel onze maatschappij momenteel enorm doelgericht is, moet er toch ruimte blijven voor het bevredigen van nieuwsgierigheid, blijven spelen. Dat kan zoveel spin-off geven. Wat heeft de ruimtevaart nu voor zin, los van het bevredigen van onze nieuwsgierigheid? Maar daar is zo ongelooflijk veel vernieuwing uit voortgekomen, in duizend-en-één dingen, dat is gewoon geweldig. Grote bedrijven als philips bieden gelukkig de ruimte om onderzoek te doen dat niet direct praktijkgericht is, waar zijstappen genomen kunnen worden die weer tot verrassende vernieuwing kunnen leiden.
Maar dat zie je dus niet bij dieren: daar is wel speelsheid, zelfs nieuwsgierigheid, maar die lijkt niet vernieuwingsgericht. De vrees is dan ook dat steeds meer dieren zullen uitsterven omdat ze het huidige tempo van verandering van hun leefomgeving – en dat in de ruimste zin – evolutionair niet aankunnen. De oerang oetan is simpelweg (nog?) Niet in staat om een alternatief te vinden voor het oerbos dat om hem heen verwoest wordt. Legt het regenwoud het loodje, dan legt ook de orang utan het loodje. En de gorilla’s. En de chimpansees.’

Zijn zelfs de matriarchale samenlevingen dan niet in staat te overleven?‘nee, hoewel die wel meer zijn gericht op het gezamenlijk behalen van een bedrijfsresultaat. Ze expanderen wel, maar worden dan toch geconfronteerd met destructieve menselijke activiteit als stadsuitbreiding, wegenaanleg, mede gebruik van resources, worden verjaagd van plantages en redden het uiteindelijk niet. Ze komen tijd te kort.
Gelukkig – niet iedereen denkt er zo over… – zijn er ook veel dieren die het heel goed doen: muizen, ratten, mollen, steenmarters hebben zich wel kunnen aanpassen aan de bedreigingen die de mens vormt. Wij leggen grote gazons aan, mollen varen daar wel bij en ratten en muizen doen zich te goed in onze slordige huishoudens en aan overvloedige voedselvoorraden. De zeearend is weer terug in ons land, omdat er in de Oostvaardersplassen momenteel een overvloed aan dode verhongerde beesten liggen. Kortom, alle hoop is nog niet verloren. Er zullen altijd dieren bestaan die zich aan het door de mens geschapen dan wel verwoeste biotoop weten aan te passen.’

Interview door Suzanne Verdonschot in ‘Develop’, jaargang 6, nummer 2, zomer 2010.

Dierentuinen en domesticatie

In de dierentuinwereld is het streven – en dat doel is vrijwel bereikt – om bij het in stand houden van de collecties totaal onafhankelijk te zijn van wildvang.
Duidelijk zal zijn dat ook hier het gevaar van domesticatie levensgroot op de loer ligt. Uit onderzoek blijkt namelijk, dat selectie gedurende slechts een beperkt aantal generaties op individuen, die zich onderscheiden door tamheid en aanpassingsvermogen aan de door ons geschapen omstandigheden, markante morfologische veranderingen teweeg kan brengen. Zo werd bij exotische dieren in mensenhand geconstateerd dat frequent gedragsveranderingen, onvruchtbaarheid, kleurvariatie, vormafwijkingen aan kop, gebit, staart en oren, vermindering van herseninhoud, verandering van structuur van de hersenschors en verkorting van darmkanaal optreden. Soms zijn deze veranderingen te wijten aan de veranderde voeding, onnatuurlijke huisvesting of gebrek aan beweging of omgevingsstimuli, maar in andere gevallen moet gedacht worden aan het onthouden van natuurlijke seksuele selectie.
Via internationale fokprogramma’s wordt wel alles in het werk gesteld om inteelt te vermijden, erfelijke aandoeningen te elimineren en er voor te zorgen dat de juiste soort en ondersoort bij elkaar worden gebracht. Maar als wij op de traditionele wijze doorgaan en zelf menen te kunnen bepalen wie zich mag voortplanten en hoe vaak, én met wie onze exotische dieren de echtelijke sponde delen, is een zekere mate van domesticatie en verlies van genetische variatie onvermijdelijk.
Het behoud van maximale, of beter optimale genetische variatie is van belang om in het wild teruggebrachte dieren bij rehabilitatieprojecten de grootste overlevingskans te bieden. Dierentuindieren mogen geen domesticatieproducten worden hoewel dat in de huidige praktijk nauwelijks is te vermijden. Zaak is dus om het normale voortplantingsproces in dierentuinen, inclusief het complexe proces van partnerkeuze, zo natuurgetrouw mogelijk na te bootsen. Alleen geslachtelijke voort-planting via natuurlijke partnerkeuze garandeert voldoende variëteit in het nageslacht om de steeds veranderende omstandigheden het hoofd te kunnen bieden; erfelijk materiaal dient steeds weer in nieuwe combinaties aan de gesel van het dagelijks bestaan te worden aangeboden om een soort te kunnen laten overleven.