Interview uit de brochure van Courage, het innovatieplatform voor de melkveehouderij. Courage is een initiatief van LTO en NZO en heeft een alliantie met InnovatieNetwerk.
Juni 2009
‘Met relatief kleine ingrepen kan de Koeientuin een
fantastisch kijkspel opleveren en daarmee de relatie tussen
melkveehouderij en burger versterken’, stelt Maarten
Frankenhuis, dierenarts en oud-directeur van Artis. Zijn
enthousiasme is aanstekelijk. ‘Waarom zou je de Koeientuin
niet in de stad plannen in plaats van de traditionele
Kinderboerderij. Een echt werkend boerenbedrijf; dat is niet
alleen veel educatiever, maar ook veel leuker.’
Frankenhuis is zeer te spreken over de Koeientuin vooral
omdat het concept is gebaseerd op de behoeften van het
rund. ‘Als je vanuit het dier kijkt, is het bijzonder prettig
dat de roostervloer en de ligbox verdwijnen om plaats te
maken voor een zachte vloer waarop het prettig lopen en
liggen is. Ook het oppervlak per koe is meer dan verdubbeld.
Waarbij ik vanuit mijn ervaring als directeur van Artis aan
moet tekenen dat het totale oppervlak eigenlijk niet eens
zo belangrijk is. Waar het om gaat is de groepsgrootte en
de mogelijkheid om enig soortspecifiek gedrag tentoon te
spreiden. Welke ruimte heb je nodig voor een stabiele groep,
waarin de dieren elkaar nog kennen en zelf hun rangorde
kunnen vaststellen? Dat geeft rust.’
Over de optimale groepsgrootte doen vele verhalen de
ronde. Frankenhuis houdt het op een omvang van 60 tot 65
dieren. Daarbij baseert hij zich op de kuddes verwilderde
soortgenoten van onze koeien, zoals de runderen in
de Franse Camargue en het Britse New Forest. ‘Andere
rundersoorten zoals Noord-Amerikaanse bizons en Kaapse
buffels leven weliswaar in grotere groepen, maar daar kun je
ons rund niet mee vergelijken.’
De grondwallen in de Koeientuin bieden mogelijkheden om
verschillende groepen onder een kunststof dak te huisvesten.
‘Tegelijkertijd kun je ze’, aldus Frankenhuis, ‘gebruiken om te
zorgen dat de dieren van één groep elkaar kunnen ontlopen.
Als je ze ook nog verplaatsbaar zou maken, dan kun je de
inrichting af en toe veranderen. Dat komt tegemoet aan de
natuurlijke nieuwsgierigheid van de dames en betekent een
verrijking voor het gedragsrepertoire.’
De Koeientuin is niet alleen voor de koeien een vooruitgang,
maar ook voor de burger, vindt Frankenhuis. ‘Het leuke van
het concept is dat mensen dieren kunnen bekijken in hun
dagelijkse omgeving. En dan nog wel op de meest attractieve
manier, namelijk vanaf een balkon. Je zou dat nog kunnen
versterken met educatieve panelen, waarop je uitlegt hoe
de domesticatie van het rund in zijn werk is gegaan; hoe de
voortplantingscyclus er uit ziet, hoe melk wordt gevormd en
wat voor producten de koe ons zoal levert.’
Eenmaal op zijn praatstoel komt Frankenhuis met een stroom
ideeën voor de Koeientuin als kijkspel. ‘Je zou kokers kunnen
maken, waardoor bezoekers de melkstal in kunnen kijken
en de melkrobot aan het werk kunnen zien. Ook zou je de
rondrijdende mestrobot kunnen voorzien van een camera en
de beelden vertonen op een scherm in de bezoekersruimte.
En op Internet natuurlijk.’
De toegankelijkheid van de Koeientuin voor bezoekers
zal een belangrijke, zo niet doorslaggevende rol spelen
bij de maatschappelijke aanvaarding van de grootschalige
melkveehouderij, denkt Frankenhuis. ‘Bij megastallen denken
mensen nu meteen aan ongenaakbare betonnen muren in
het landschap voorzien van een reepje schaamgroen.
De Koeientuin is toegankelijk en dat komt ook in de uiterlijke
verschijningsvorm tot uitdrukking. Het is een open structuur
die bijna op gaat in de omgeving.’
‘De Koeientuin is kijkspel’