Japanse connecties


Een VOC hoofdstuk apart vormt het contact met Japan, ruim 400 jaar geleden gelegd toen in 1600 de Oostindiëvaarder “De Liefde” bij Usuki aan de grond liep. De schipbreukelingen werden dit keer in leven gelaten en wisten contact te leggen met de autoriteiten in Batavia.
In 1609 landde de eerste VOC delegatie in Hirado om de Japanse heersers eer te bewijzen, waarbij zij letterlijk en figuurlijk door het stof gingen omwille van het gewin.
In 1639 lukte het de Hollanders de Japanners er toe te bewegen de Portugezen de toegang tot het land te ontzeggen en besloot het Togu¬kawa Shögunaat alleen nog handel te drijven met de Nederlanders.
In 1641 werd de VOC factorij te Hirado overgebracht naar Deshi¬ma, een eilandje ter grootte van een flink voetbalveld in de haven van Nagasaki en verbonden via een brug met de vaste wal.

Voor Japan werd Deshima de komende anderhalve eeuw het enige venster op de westerse wetenschap en cultuur. De Japanse heersers waren vooral geïnteresseerd in onze scheepsbouw en navigatie, en medische en zoölogische kennis. Wetenschappers beoefenden de ‘Hollandkunde’, en allerlei gebruiksvoorwerpen, wetenschappelijke instrumenten en exotische dieren waren gewaardeerde giften tijdens de tot 1794 verplichte jaarlijkse hofreis naar de Shögun te Edo.
Deze ongeveer 4 maanden durende reizen waren eigenlijk grote begeleide optochten – de tocht ging deels over water – met karren vol geschenken, olifanten, kamelen, paarden en honden, casuarissen, struisvogels, papegaaien, ‘loeris uit Ternate’ en apen.
Vlak voor aankomst bij de Shögun moest eerst het badhuis worden bezocht want de roodharige barbaren – zoals de Hollanders werden genoemd – waren vergeleken met de Japanners en hun verfijnde badcultuur, grote viespeuken. Het bad was blijkbaar om te verhinderen dat de VOC delegatie ook minder gewenste levende have aanvoerde.
Een Haiku uit die tijd – een traditioneel Japans drie-regelig gedicht – luidde tenminste:

Gaan de Hollanders
naar het kasteel van de Shögun,
dan zwermen de vliegen hen na.