Bezie koeien eens in historisch perspecief


Als het weer het toelaat en over enkele weken onze rundveestapel weer buiten mag spelen, raad ik u aan eens op te letten hoe de voormalige eenvormigheid in type kleur en aftekening weer de oogstrelende variëteit krijgt uit vroeger eeuwen.
Met betrekking tot de kleuren, typen en aftekeningen van het inheems rundvee worden de eerste gedetailleerde gegevens worden verstrekt door J. le Francq van Berkhey, die in 1805 het lijvige werk ‘Natuurlijke Historie van her Rundvee in Holland’ het licht deed zien. De auteur hanteert een tweetal indelingen welke niet zozeer zijn gebaseerd op type of productiekenmerken, doch meer op geografische verspreiding of kleur en kleurverdeling. Zo spreekt hij het ene moment over ‘Hollandsche, Vriese of Overijsselsche koeyen’, terwijl in andere hoofdstukken onze rundveestapel opgedeeld wordt in ‘roskleurige, beige of muisvale en blaere koeyen’. Van een duidelijke geografische gebondenheid was alleen sprake bij het voortreffelijke, puur zwarte vee (soms met een klein wit kolletje) dat vooral in Holland voorkwam, en bonte koeien welke vooral in Holland en Friesland werden gevonden. Blaarkoppen of ‘Blaere koeyen’ worden op dat tijdstip nog niet direct in verband gebracht met de provincie Groningen.
Le Francq van Berkhey zegt verder ‘onze Nederlandsche koeyen eindelijk, zijn zeer verschillend van bont, de hoofdkleur is oorspronkelijk bruin-rood’. Ais tweede en derde op de ranglijst van meest voorkomende kleuren zien we respectievelijk zuiver wit en het reeds genoemde zwarte vee. ‘Witlakensche koeyen’ (Lakenvelders) waren toen ook al zeldzaam. Andere kleurslagen welke door de zojuist genoemde auteur worden beschreven zijn grijs, blauw en geel of deze kleuren in bont. Ook G.J. Hengeveld docent aan de Rijks Veeartsenijschool te Utrecht rekent al het rundvee in de Lage Landen tot een ras: ‘het Nederlandsche Ras’ (Het Rundvee, 1858). Hoewel hier in grote lijnen dezelfde kleurslagen worden genoemd als in het werk van Le Francq van Berkhey, heeft blijkbaar in 50 jaar tijds toch een verschuiving plaatsgevonden; waren eerst de belangrijkste kleuren bruin-rood, wit en zwart, een halve eeuw later bleken zwart- en roodbont toonaangevend.
Verder lezend in ‘Hengevelds Rundvee’ worden toch een aantal streekgebonden veeslagen onderscheiden, welke eigenschappen vertonen overeenkomend met de situatie heden ten dage. Zo bevond er zich in Groningen voortreffelijk vee, dat bijzonder geschikt bleek voorde vetweiderij en tevens een niet onaanzienlijke hoeveelheid melk gat. Het Friese vee blijkt meer geschikt voor de melkwinning, terwijl in Overijssel rundvee voorkomt dat deels overeenkomt met dat uit Groningen, terwijl er ook vee gevonden wordt van het Friese type.
Het zal duidelijk zijn dat de grote verliezen ten gevolge van oorlogen, watersnoden, epidemieën en ongunstige weersomstandigheden niet konden worden aan- gevuld uit het vaderlandse rundveebestand. Zo waren Holland en Friesland, vooral op het eind van de 18de eeuw, verplicht veel vee in te voeren uit Noord-Duitsland en Jutland. In Gelderland, Overijssel en Utrecht werden veel Munsterse koeien ingevoerd. Ook werd in de oostelijke provincies regelmatig rundvee uit Hannover aangekocht. Daarnaast compenseerden geïmporteerde koeien uit België, Frankrijk, Engeland en 2witserland de verliezen. Met zekerheid kan worden aangenomen dat het vooral de invloed van het zwartbonte Jutlandse vee is geweest welke onze, van origine voornamelijk roodbonte veestapel grotendeels zwartbont heeft gemaakt. En zo kan de enorme variatie in typen, kleuren en aftekening in ons 17e, 18e en 19e-eeuwse rundvee worden verklaard.