Niet alleen zien bij sommige diersoorten de mannetjes en de vrouwtjes er ongeveer hetzelfde uit, bij veel soorten staan ze ook samen voor de verzorging en opvoeding van de jongen. Vaak blijven zulke stellen hun hele leven bij elkaar: kraanvogels, ganzen en zwanen bijvoorbeeld, maar ook gibbons uit Zuid-Oost-Azië en klauwaapjes uit het Amazone gebied, onze eksters, bevers en sommige vleermuissoorten en pinguïns. Wel negen van de tien vogelsoorten – inderdaad 90-92 procent! – zijn monogaam, dat wil zeggen zij brengen de meeste tijd door met één levensgezel en dragen samen de zorg voor de nakomelingen. Monogamie die meestal slechts geldt voor de periode van één broedsel of één broedseizoen. Enkele soorten, zoals kraanvogels, zwanen en ganzen blijven écht levenslang bij elkaar. Dat laat onverlet dat er, zoals vrijwel overal in het dierenrijk, ook hier nu en dan wordt vreemd gegaan. Bij sommige zogenaamde monogame soorten is soms wel twintig tot veertig procent van alle nakomelingen van een andere man dan degene die de vaderrol speelt.
Circa twee tot vier keer de percentages die voor de mens zijn gevonden.