Koning der Dieren

De leeuw wordt veel gebruikt in de vroeg Joodse heraldiek, gevreesd en bewonderd tegelijk. Gevreesd vanwege de bedreiging welke hij vormde voor mens en vee, bewon­derd vanwege het imago moedig; talloos zijn dan ook de ver­wijzingen in de Talmoed naar de “Koning der Dieren”.

Enkele voorbeelden:
(Amos 3:4) Brult een leeuw in het woud zonder dat hij prooi heeft? Laat een jonge leeuw zijn gegrom horen uit zijn hol, tenzij hij iets heeft gevangen?

(Daniel 6: 11-28) Hij bevrijdt en redt, en doet tekenen en wonde­ren op hemel en aarde. Hij, die Daniel uit de macht der leeuwen heeft gered.

De Perzische leeuw kwam tot in de tweede helft van de vorige eeuw nog vrij algemeen voor in de dunbevolkte en onherbergzame gebieden in het Midden Oosten, Perzië en het oosten van India. Hoewel de leeuw in Israël reeds ten tijde van de kruis­tochten (13e eeuw) niet meer voorkwam, verdwenen de laatste exem­plaren uit het naburige Irak en Iran pas tussen de beide wereldoorlo­gen. Ondanks de vage berichten dat er nu en dan nog een Perzi­sche leeuw wordt gesignaleerd, moet het voorkomen in het door onrust geteisterde Midden Oosten worden betwij­feld. De enkele honderden Indische leeuwen, welke nog in het Gir Forest ten noordoosten van Bombay (oost India) hebben weten stand te houden, worden beschouwd als dezelfde ondersoort.

Op oude afbeeldingen op reliëfs uit het Midden Oosten vallen de forse hals en nek beharing op en de ver naar achter doorlopende buikmanen, soms tot op scrotum en achterbenen. Dit zien we tegenwoordig alleen nog maar bij nakomelingen van de in feite al uitgestorven Noord Afrikaanse Berberleeuw. Nakomelingen hiervan treffen we nog wel aan in circussen en soms in dierentuincollecties.
De koning van Tunesië schijnt nog enkele raszuivere dieren in privé bezit te hebben.

De Oude Romeinen hielden al fors huis in de dierenwereld binnen hun invloedssferen, het leeuwendeel van hun wilde dieren werd in de Noord Afrikaanse koloniën gevangen.
In het wild is de Berberleeuw al voor de Tweede Wereldoorlog uitgestorven en ging daarmee de zelfde weg als de Kaapse leeuw in het zuiden van het continent, die door de Boeren als bedreigend voor het vee werd ervaren en genadeloos werd geëlimineerd.

Ook in het Midden Oosten werden de dieren fel bejaagd en een overwonnen leeuw gold als blijk van ultieme moed, een vorstelijke jachtbuit bij uitstek. Maar ook de toenemende bevolkingsgroei hebben bijgedragen aan het verdwijnen van deze aparte leeuwensoort in het gehele Midden Oosten, dus het gebied tussen Afrika en India.

Verbazingwekkend eigenlijk dat het zo ver is gekomen, want…

Een leeuw is eigentlijk iemand,
Die bang is voor niemand,
Zijne oogen en zijn neus
Zijn grooter dan die van een reus;
En zijn muil
Is een ware moordkuil;
Met zijn klaauw
Is een leeuw geweldig gaauw;
met zijn staart
Gooit hij een schutter van zijn paard;
En met zijn tanden
Durft hij de heele schutterij wel aanranden.
Enfin, hij is altijd het verscheurendste beest
Onder de dieren geweest
Onlangs heeft hij immers in Londen
Nog een juffrouw verslonden;
Doch, nu ik mij bezin,
Was hij het niet: het was de leeuwin.

De leeuw wordt viervoetig geboren:
Twee van achteren en twee van voren;
Of, volgens anderen, twee aan zijn rechterhand:
En de andere twee aan deze kant.

De leeuw zijn gemalin
Is mevrouw de leeuwin,
En de jongelui, zoolang zij zich met de borst behelpen,
Noemt men gewoonlijk: welpen.

Gouden leeuwen en leeuwen van hout,
Mitsgaders de Hollandsche, worden heel oud;
Men ziet ze nog wel op uithangborden en schilden, doch zeldzaam in ’t woud.
Komt ooit de ware leeuw rechtstreeks op u aan,
Dan is ’t beste om maar regelrecht uit den weg te gaan.
Doch niet als hij opgezet of dood is,
Daar er in dat geval volstrekt geen nood is.

(Uit de bundel Natuurlijke historie voor de jeugd van De Schoolmeester, pseudoniem van Gerrit van de Linde, 1808-1858)