‘Droomonderduik’ beschrijft de lotgevallen van het Berlijns joods jongetje Alfred Hirsch, dat na de verschrikkingen van het Kristallnacht pogrom op de trein wordt gezet naar familie in het veilige Amsterdam. Alfred is een opgewekt ventje, op dat moment zes jaar oud en op en top een dierenliefhebber. In Amsterdam ontpopt hij zich ook weer tot een enthousiast dierentuin bezoekertje.
Maar herfst 1942, als hij in de namiddag met zijn tante naar de uitgang van de dierentuin loopt, is er een razzia gaande. De twee worden net op tijd door een Artismedewerker in veiligheid gebracht in het Apenhuis. ‘s Nachts gaat zijn tante toch de stad in om te zien hoe het met haar man en kinderen gaat en wordt ook opgepakt. Van zijn eigen ouders heeft hij al jaren taal noch teken vernomen.
De nachtwaker brengt hem tijdelijk onder in de stookkelder, maar dat tijdelijk duurt tot enkele weken na de bevrijding. Pas dan keert de nachtwaker terug uit het ziekenhuis, waarin hij na een verhoor, vlak voor de bevrijding, is beland. Met de grootste omzichtigheid maakt hij weer contact met het onderduikertje, dat hij weliswaar dagelijks wat te eten bracht, maar sinds zijn komst in Artis om veiligheidsreden niet meer wilde zien.
De eerste dagen van zijn onderduik in Artis ‘leeft’ het ontredderde en eenzame kind van wat het hoort en ziet via de ventilatieopeningen in de buitenmuur van zijn kelder, daarna begint hij te zwerven door de donkere gebouwen en nog later door het hele park.
In zijn verschrikkelijke eenzaamheid en ontreddering leeft hij jaren in een wonderlijke fantasiewereld, waarin er wel heel bijzondere en dierbare contacten ontstaan met diverse Artisbewoners, dieren zowel als sculpturen.
De meeste steun en beste adviezen komen van Sultan, de muur-orang utan uit gips, twee antieke bronzen Boeddhabeelden, het monument ter ere van de oprichter van Artis, Westerman, en een tweetal hooghartige Franse jachthonden aan het eind van de Papegaaienlaan. Zij spelen samen met een aantal dieren de hoofdrol in de levensreddende fantasiewereld, die het kind weet te creëren om aan alle traumatiserende eenzaamheid en angst het hoofd te kunnen bieden.
Zo levensecht zelfs worden zijn Artisvrienden dat, hoewel het onderduikertje als wees na de oorlog een succesvolle carrière doormaakt en een harmonisch gezinsleven geniet, de oude Artiscontacten springlevend blijven.
Na zijn pensionering vindt hij eindelijk de rust zijn schoolschriftjes vol oorlogsherinneringen uit te werken. Beslist niet alleen, omdat zijn kinderen dat therapeutisch belangrijk vonden, maar vooral ook om de wereld er van te overtuigen, dat dieren meer kunnen zijn dan dier alleen en beelden onder bepaalde omstandigheden vaak meer inhoud hebben dan brons of steen…
Duidelijk moge zijn, dat voor het kind het dramatische afscheid van de meelevende dieren en beelden vol wijze lessen en adviezen, de bevrijding een zeker zo traumatisch gebeuren was als de onderduik in de dierentuin zelf.
Het afscheid viel trouwens de beelden vooral, zeker even zwaar.
Het verhaal speelt in het échte Artis uit de jaren ’42-’45, de gebeurtenissen deden zich voor in bestaande gebouwen en tuinen, de hoofdrolspelers zijn de dieren en beelden van toen en alles berust op werkelijke gebeurtenissen.
Maar herfst 1942, als hij in de namiddag met zijn tante naar de uitgang van de dierentuin loopt, is er een razzia gaande. De twee worden net op tijd door een Artismedewerker in veiligheid gebracht in het Apenhuis. ‘s Nachts gaat zijn tante toch de stad in om te zien hoe het met haar man en kinderen gaat en wordt ook opgepakt. Van zijn eigen ouders heeft hij al jaren taal noch teken vernomen.
De nachtwaker brengt hem tijdelijk onder in de stookkelder, maar dat tijdelijk duurt tot enkele weken na de bevrijding. Pas dan keert de nachtwaker terug uit het ziekenhuis, waarin hij na een verhoor, vlak voor de bevrijding, is beland. Met de grootste omzichtigheid maakt hij weer contact met het onderduikertje, dat hij weliswaar dagelijks wat te eten bracht, maar sinds zijn komst in Artis om veiligheidsreden niet meer wilde zien.
De eerste dagen van zijn onderduik in Artis ‘leeft’ het ontredderde en eenzame kind van wat het hoort en ziet via de ventilatieopeningen in de buitenmuur van zijn kelder, daarna begint hij te zwerven door de donkere gebouwen en nog later door het hele park.
In zijn verschrikkelijke eenzaamheid en ontreddering leeft hij jaren in een wonderlijke fantasiewereld, waarin er wel heel bijzondere en dierbare contacten ontstaan met diverse Artisbewoners, dieren zowel als sculpturen.
De meeste steun en beste adviezen komen van Sultan, de muur-orang utan uit gips, twee antieke bronzen Boeddhabeelden, het monument ter ere van de oprichter van Artis, Westerman, en een tweetal hooghartige Franse jachthonden aan het eind van de Papegaaienlaan. Zij spelen samen met een aantal dieren de hoofdrol in de levensreddende fantasiewereld, die het kind weet te creëren om aan alle traumatiserende eenzaamheid en angst het hoofd te kunnen bieden.
Zo levensecht zelfs worden zijn Artisvrienden dat, hoewel het onderduikertje als wees na de oorlog een succesvolle carrière doormaakt en een harmonisch gezinsleven geniet, de oude Artiscontacten springlevend blijven.
Na zijn pensionering vindt hij eindelijk de rust zijn schoolschriftjes vol oorlogsherinneringen uit te werken. Beslist niet alleen, omdat zijn kinderen dat therapeutisch belangrijk vonden, maar vooral ook om de wereld er van te overtuigen, dat dieren meer kunnen zijn dan dier alleen en beelden onder bepaalde omstandigheden vaak meer inhoud hebben dan brons of steen…
Duidelijk moge zijn, dat voor het kind het dramatische afscheid van de meelevende dieren en beelden vol wijze lessen en adviezen, de bevrijding een zeker zo traumatisch gebeuren was als de onderduik in de dierentuin zelf.
Het afscheid viel trouwens de beelden vooral, zeker even zwaar.
Het verhaal speelt in het échte Artis uit de jaren ’42-’45, de gebeurtenissen deden zich voor in bestaande gebouwen en tuinen, de hoofdrolspelers zijn de dieren en beelden van toen en alles berust op werkelijke gebeurtenissen.