Voor de Rooms Katholieke clerus was de vrouwenborst in het verleden zo niet een obsessie, dan toch in ieder geval enige bemoeienis waard.
Rond 1900 pieken de geboortecijfers in Brabant en Limburg voor het eerst boven het landelijk gemiddelde uit, een en ander natuurlijk ten gevolge van de indringende bemoeienis van mijnheer pastoor. De armoede neemt mede daardoor hand over hand toe, gelijk opgaand met de kindersterfte. Waarschuwende woorden van de clerus gericht tegen de ‘dartelheid des vleesches’ en het ‘onwelvoegzaam’ tonen van vrouwelijke lichaamsdelen veroorzaakte een ‘schaamtecomplex’ waardoor het geven van geregelde borstvoeding vrijwel onmogelijk was geworden. Deze werd dan ook grootschalig vervangen door koemelk of geitenmelk met als gevolg een sterke toename van de zuigelingsterfte. De historica Cor van der Heijden meldt in haar proefschrift over zuigelingen- en kindersterfte in Tilburg (‘Het heeft niet willen groeien’), dat de sterfte onder kinderen van 2 tot 12 maanden rond 1900 ruim 100% hoger lag dan driekwart eeuw daarvoor. Analyse van de onderzoekresultaten liet zien dat als enige schuldige borstvoeding over bleef. Schadelijke neveneffecten waren natuurlijk de korter wordende intervallen tussen de opeenvolgende geboorten en de daarbij de te verwachten lichamelijke aftakeling en slijtage van de moeders. De clerus had hier blijkbaar vrede mee, het netto resultaat zal wel positief zijn geweest.