In 1921 wordt voor het eerst in Southampton (zuid Engeland) gezien hoe een koolmees de dop van aluminiumfolie van een melkfles verscheurt en de inhoud van de bovendrijvende room ontdoet. In de veertiger jaren was de gewoonte door heel Engeland en Schotland verspreid en waren inmiddels ook pimpelmezen en zwarte mezen aan de melk. Mezen zijn onderzoekende peuteraars en hebben vermoedelijk bij toeval ontdekt dat onder de melkdop iets lekkers school. Maar bijzonder is natuurlijk vooral dat andere mezen door observatie de gewoonte of cultuur overnamen, imiteerden. Getrainde spreeuwen, die geleerd hadden op een bepaalde manier bij hun voedsel te komen, kregen de kans hun trucje te leren aan ongetrainde spreeuwen. Korte tijd later imiteerden ze hun leermeesters. Maar ondanks dat er ook andere mogelijkheden waren om het voedsel te bereiken gebruikten ze alleen de aangeleerde methode.
Het klassieke voorbeeld van aangeleerd gedrag is de Japanse makaak op het eiland Koshima die begin 1950 uitvond dat zoete aardappels veel beter smaken als je eerst het zand er afspoelt met zeewater. Daarna zagen de onderzoekers dat het gebruik zich langzaam verspreidde via sociale lijnen binnen families en leeftijdsgroepen tot dat de hele apengemeenschap haar had geadopteerd.