Mochten melkveehouders nu en dan het gevoel hebben dat het hun niet mee zit, dan is het goed te beseffen dat ook hun voorgangers het in onze zompige streken beslist niet makkelijk hadden.
De Lage Landen werden in de afgelopen eeuwen vrijwel continu geteisterd door watersnoden, krijgshandelingen, besmettelijke veeziekten en ongunstige weersomstandigheden. Hoewel er in Romeinse bronnen al over omvangrijke stormvloeden wordt gerept, zijn meer uitgebreide beschrijvingen pas bekend uit de 12e tot en met de 18e eeuw. In die periode werden de Lage Landen geteisterd door zo’n 45 grote watersnoodrampen. Om een indruk te geven van de schade welke werd aangericht: in 1187 verdronken er in Friesland 80.000 mensen en (!) beesten, bij de 5e Allerheiligenvloed in 1570 verdronken 50.000 stuks rundvee, terwijl in 1717 de 7e Kerstvloed in Groningen ruim 40.000 runderen verslond.
Rampzalig waren vooral de regelmatig terugkerende zeer besmettelijke veeziekten als longziekte, runderpest en mond- en klauwzeer. Volgens oude bronnen kroop reeds in de 4e eeuw na Chr. een ‘ijsselijke smet ongevoelig voort, wijl al ’t vee verteerde en de lantman weent en schreit’. Maar ook tuberculose, miltvuur en een bonte verzameling maag-darm parasieten lagen permanent op de loer. Werkzame geneesmiddelen waren er tot op het eind van de 19e eeuw nauwelijks, de meest gebruikte diergeneesmiddelen waren ‘Haarlemmerolie, braakwijnsteen, Spaansche vliegzalf en ijzervitriool en plantaardige producten als jeneverbeziën, alantswortel, venkel en anijs’.
Bidden was vermoedelijk werkzamer.