Artis vogelparadijs

Mezen

Artis is niet alleen dierentuin, maar ook een ‘natuurreservaatje’ in het centrum van de stad.

‘Artis is toch maar het mooiste wat er op natuurhistorisch gebied in Nederland is te vinden’ schreef dan ook de grote natuurpopularisator Elie Heimans. Mede door hem en door Thijsse werd het een nationaal centrum voor natuurstudie en natuurhistorisch gerichte activiteiten.
Zo werd op 26 januari 1901 op initiatief van de heren Heukels en Heinsius een eerste bijeenkomst gehouden in Artis om te onderzoeken of er belangstelling bestond voor het oprichten van een natuurhistorische vereniging. In tal van steden vond het Amsterdamse initiatief navolging en reeds op 27 december 1901 wordt in de Koningszaal van Artis het overkoepelend orgaan, de Nederlandsche Natuurhistorische Vereniging (NNV) opgericht.
Het belangrijkste initiatief op natuurhistorisch gebied was natuurlijk de oprichting van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten op 22 april 1905, eveneens in de Koningszaal. Een bronzen plaquette werd ter gelegenheid van dit feit in de zaal bevestigd, evenals bijna 100 jaar later de bronzen plaquette ter herinnering aan het honderdjarig bestaan van de – inmiddels koninklijke – KNNV op 26 januari 2001.

Hoewel de witwanggibbons op hun eiland in de Artisvijvers met hun capriolen natuurlijk alle aandacht trekken is het toch goed om eens even verder omhoog te kijken: boven de tuin vliegen namelijk nu en dan buizerden en een enkele keer werd zelfs een doortrekkende wespendief gesignaleerd. Verder is er kans op andere roofvogels als de sperwer, de torenvalk en zelfs een boomvalk behoort tot de mogelijkheden. Als laatste roofvogel moet het smelleken worden genoemd, welke in de winter van 1901 en 1902 in Artis werd waargenomen en – ter illustratie van de werkwijze van de toenmalige ‘vogelliefhebbers’ – op 17 april 1902 schoot de preparateur Paul L. Steenhuizen een vrouwelijk exemplaar van de soort in Artis. Op 1 september 1997 zaaide een havik enorme paniek op de Vogelwei tegenover het Leeuwenterras onder zowel de Artisvogels als onder de kraaien en eksters. Eerder, op 19 juni 1996, werd in deze buurt een boomvalk gesignaleerd, een soort welke ook een enkele keer in de avondschemering bij de directeurswoning jagend werd waargenomen.
Zelfs broedde er in 1961 – al in januari – in de buurt van de Uilenruïne een paartje bosuilen, dat medio maart met 2 grote jongen werd gezien.
In Twente echter was de roep van een uil rond het huis reden voor ongerustheid. De roep van vooral de steenuil werd opgevangen als: ‘koewee, koewee!’. En dat betekent voor de bijgelovige Twent uit de jaren vijftig van de vorige eeuw: ‘kom mee, kom mee! Want a’j ‘en oele vlak bi ’t hoes heurt, dan kri’j gauw ‘en dooie in ‘e familie!’
Dan is de eerste koekoeksroep meer welkom: ‘He’j ‘m al ‘eheurd? Now kri’w’ nattig warm veurjoarsweer.’

Nadat in een tuin van een huis aan de Herengracht in 1997 voor de eerste keer in de binnenstad een paartje sperwers met succes een nest jongen grootbracht, broedde de soort in 1998 en 1999 in Artis in de bomen achter het chimpanseeverblijf. Een van de jonge sperwers trof overigens een – voor sperwers – unieke dood: hij werd na zijn landing op het buitenverblijf van de chimpansees door het gaas getrokken en opgepeuzeld. Helaas is het stel vertrokken naar de tuin achter het Tropeninstituut. Artis blijft evenwel een interessant jachtterrein voor de soort gezien de regelmatig gevonden resten van opgepeuzelde mussen, spreeuwen en andere kleine zangvogels.

Zo trots als Artis was op de broedresultaten van haar sperwers, zo moeilijk hadden deze het volgens Kees Zwart in het verleden: ‘Niet alleen de zoogenaamde nuttige vogels verdienen onze hulp, maar ook hun vijanden, de roofvogels. En wat is’t geval geweest? De sperwer, de buizerd, de havik en de valken werden vogelvrij verklaard. Men ving ze, men doodde ze, men verheugde zich over de snelle uitroeiing dezer heerlijke en nuttige krachtdieren, die zoo broodnoodig zijn om het evenwicht in de vogelwereld te bewaren. Nu moet men weer komen met lapmiddeltjes om de meerlen- en spreeuwenovervloed wat te beteugelen. In Brabant zette men kinderen – God betere! – tot musschenmoord aan, nadat men op de boschwegen alle sperwers had, de musschen verdelgden, had weggeschoten. Zoo wreekt de natuur zich verrassend: Men krijgt last van zijn eigen middelen. De dwaze mensch!’

Drijfseissies van Artis
In zijn publicatie ‘De fauna van Amsterdam’ in het gedenkboek, uitgegeven ter gelegenheid van het 40 jarig bestaan van de ‘Afdeeling Amsterdam der Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging’ in 1941, beschrijft Prof. Dr. L.F. de Beaufort – hoogleraar zoölogie aan de Universiteit van Amsterdam – een verrassend nieuwtje over de gewone wilde eend, thans de meest algemene gevleugelde bewoner van de grachten en vijvers in de stad: ‘De Wilde eend is een vogel, die vroeger te Amsterdam onbekend was, maar nu in de vijvers der parken en zelfs in de grachten van de binnenstad een gewone verschijning is. Dit geval is echter wel enigszins anders, want op initiatief van de heer STEENHUIZEN werden indertijd in Artis uitgebroede eenden niet gekortwiekt, maar vrij gelaten. Zij kregen de gelegenheid de wieken uit te slaan en andere vijvers te bezoeken. Een wenk aan de parkwachters, de dieren ongemoeid te laten, was voldoende om te maken dat deze jachtvogels een onbekommerd bestaan konden leiden. Allengs namen zij in aantal toe, zoodat het thans niets ongewoons is vluchten eenden boven de stad te zien vliegen en zelfs kan men het in het voorjaar treffen een moedereend met haar kroost de straat te zien oversteken.’
Dat de wilde eend 100 jaar geleden nog een zeldzame verschijning was blijkt ook uit het feit, dat Jac. P. Thijsse er met geen woord over rept in zijn inventarisatie van het Vondelpark. Pas in 1906 wordt het eerste nest in de omgeving van Amsterdam (Nieuwe Meer) gevonden en in 1921 wordt het eerste broedgeval in de binnenstad beschreven.

Door de bijzondere ligging van Amsterdam op de trekroute worden er in de winter vaak hoog overvliegende V-formaties ganzen gezien – vermoedelijk grauwe ganzen en kolganzen – en werden in de eerste helft van de vorige eeuw nu en dan wouwen en kraanvogels gesignaleerd.
De eigen collectie eenden en andere watervogels wordt soms aangevuld met wilde soortgenoten, zoals recentelijk een paartje krakeenden, regelmatig slobeenden en zomertalingen, en nu en dan tafeleenden, kuifeenden en casarca’s; de laatste soort betreft vermoedelijk ontsnapte exemplaren.

De meest noordelijke van de 3 vijvers heet al sinds jaar en dag ‘t Veentje en wordt vooral gekenmerkt door de grote kolonie blauwe reigers. Al met al tellen we ruim 50 nesten in de bomen rond en in de naaste omgeving van de vijvers, hetgeen soms voor enige overlast zorgt. Anderzijds is de aanwezigheid van zo’n grote reigerkolonie in de binnenstad natuurlijk een unicum en beslist een rumoerig verstoord gesprek of een bevuilde jas waard. Hun ingebouwde tijdklok werkt feilloos, de bezoeker die het voederen van de visetende Artisbewoners wil meemaken hoeft slechts de vluchtbewegingen van de reigers in de gaten te houden.
Eenmaal zag een stokoude vrouwelijke reiger niet alleen geen kans meer om een hooggelegen nest te bouwen, maar ook haar eiproductie staakte. Als surrogaat maakte zij een nestje op de grond en bebroedde vervolgens een viertal kastanjes. Na enkele weken verscheen op het dagelijkse rapport het volgende briefje: ‘Als de kastanjes uitkomen, moeten die dan door de dierverzorgers worden behandeld of komen ze onder de hoede van de afdeling beplantingen’.

Verder zijn er rond en in de vijvers Europese kraanvogels, kwakken of nachtreigers, aalscholvers en ooievaars te zien. De kraanvogels zijn geleewiekt zodat zij niet op de wieken kunnen, maar bij de andere 3 soorten wordt ieder jaar een deel van de nakomelingen de kans geboden de tuin verlaten. In de praktijk blijken de dieren vrijwel altijd Artis te verkiezen boven een risicovol bestaan in het wild.
De laatste jaren worden de ooievaarvrouwen in Artis nu en dan bezocht door ‘wilde mannen’. Van de nakomelingen wordt een deel weer losgelaten, zodat zij aansluiting kunnen vinden bij soortgenoten voor de risicovolle trek naar het zuiden. Eind mei 1997 vlogen er zelfs 6 wilde ooievaars over Artis. De ooievaar blijft een geliefde volksvogel: ‘Ooievaar, lepelaar, prikkedief; Vader en moeder hebben je lief.’ Artis is inderdaad altijd vruchtbare grond geweest, zowel voor de medewerkers op de hooizolders als het bezoek elders in de tuin.

Half maart 1996 verschenen er 2 grutto’s in het Veentje, die even plotseling weer verdwenen.
Er broeden in de diverse waterpartijen in Artis – behalve natuurlijk in de scheidingsgracht voor de leeuwen van het Kerbertterras – ieder jaar weer waterhoentjes en meerkoeten. Nu en dan landt een onwetende reiger naast de waterpartij op het leeuwenterras. Daar wordt dan veelal nog slechts een pootje van teruggevonden. Gelukkig liep het voor het ijsvogeltje beter af, dat begin december 1995 aan het vissen werd gezien boven de leeuwenvijver.

Boven het water van de vijvers, en trouwens overal waar wat te eten valt, vliegen bijna altijd kokmeeuwen en zilvermeeuwen. En met een beetje geluk ziet u hier ook de bonte vliegenvanger en heel soms de grauwe vliegenvanger. In 1976 werd in Artis zelfs een kleine vliegenvanger gespot. Huiszwaluwen en boerenzwaluwen vliegen in het trekseizoen wel eens hoog over, maar gierzwaluwen maken in aantallen alles weer goed. In de bovenrand van het restaurant ‘De Twee Cheetahs’ zijn een aantal stenen nestblokken voor deze oorspronkelijke rotsbewoners ingemetseld.
Zwart: ‘In sommige streken te plattenlande geldt de meening, dat de zwaluw geluk aanbrengt. Zij behoort daar tot het huisgezin. Zij sluit zich vol vertrouwen bij de familie aan, maar maakt ook aanspraak op een goede behandeling. Waar onrecht, en twist heerscht, daar komt zij niet of gaat er vandaan. Daarom vliegt de zwaluw na den terugkeer in de lente dadelijk naar huis, schuur, stal of school om zich te overtuigen, of alles daar redelijk toegaat. Dan gaat ze heen en komt pas terug, als ze met den nestbouw wil beginnen. Waar zij nestelt, slaat het onweer niet in, breekt geen brand uit. Daarom mogen de nesten niet verstoord worden. Wie het toch doet, dien keert het geluk den rug toe: zijn koeien geven roode melk of heelemaal geen melk, het huis brandt af, de boer wordt ziek, sterft soms; de leerlingen worden ongezeggelijk, de meester kan de orde niet meer bewaren, hij wordt ziek. Waar zwaluwen in boomen nestelen, daar kan men geen kalveren fokken, want de bewoners zijn goddeloos’ (Kees Zwart, 1921).
.
Openluchtconcerten in de Plantage
Naast het Chimpanseeverblijf achter de oude vleugelnootboom stond vroeger het preparateurshuisje, waar de preparateur en ornitholoog Paul L. Steenhuizen tal van bijzondere waarnemingen in Artis verrichtte en hiervan in 1938 een overzicht publiceerde in de Artis periodiek ‘Bijdragen tot de Dierkunde’. Tussen 1891 en 1939 observeerde hij in Artis in totaal 75 wilde vogelsoorten, waarvan 23 broedend. Zo constateerde hij in die periode broedgevallen van de zomertortel, gekraagde roodstaart, matkopmees, grote lijster, kerkuil en zwartkop. De laatste broedde er mogelijk in 2000 weer voor het eerst sedert lange tijd.
Verder signaleerde Steenhuizen in Artis begin 1900 de draaihals, fluiter, bladkoning, hop, grauwe en roodkopklauwier, het kleinst waterhoen, kwartel, patrijs en pestvogels. De laatste soort werd nog begin januari 2001 bij de Fazanterie gezien. Zelfs de vrij zeldzame nachtzwaluw werd gespot. Vrijwel overal in Europa geloofde men, dat de vogel ‘’s nachts den uier der geiten in zijne bek neemt en uitzuigt’. ’s Morgens vindt de boer dan natuurlijk geen melk. Vandaar de naam geitenmelker of Caprimulgus. Veel nachtvogels zijn met sagen en sprookjes omweven.

De werkruimte van Steenhuizen in Artis was rond 1900 het kloppend hart binnen het wereldje van de Amsterdamse ornithologen, en de museale uitstalling ‘Fauna Neerlandica’ in het Faunagebouw, dat ook de Artisbibliotheek herbergde, een landelijk centrum van vogelstudie.
In mei 1901 broedde in een nestkast naast het preparateurshuisje een kleine bonte specht.
Dr. Jac. P. Thijsse meldt in zijn ‘Vogeljaar’ uit 1903 dat de soort zelfs op 2 achtereenvolgende jaren in Artis broedde. November 1995 werd een vliegende houtsnip in deze hoek van de tuin gezien en in de winter van 1991, 1995 en 1996 werden in de zelfde buurt in totaal 3 houtsnippen dood gevonden, waarvan een reeds aangevreten door een Zuid-Amerikaanse manenwolf.
Begin mei 1992 en 1997 werd een braamsluiper gespot op resp. de Plantage Muidergracht en aan de Plantage Middenlaan achter het Aquarium.
Het eerste broedgeval van de Turkse tortel in de binnenstad vond plaats in Artis in 1966.

De Turkse tortels, houtduiven, spreeuwen, die in de oude bomen, taxushagen en dichtbegroeide randen van de Japanse Stenentuin nestelen, en de vele zangvogels waar onder de tjiftjaf, heggemus, groenlingen, tuinfluiter (begin mei 1992) en diverse mezensoorten worden dagelijks flink op de huid gezeten door tientallen eksters en enkele Vlaamse gaaien. Maar ook andere bedreigingen in de vorm van kauwtjes en een enkele zwarte kraai liggen op de loer.
De druk van deze categorie Artisbewoners is zelfs zo groot, dat de meeste eendenkuikens het loodje leggen. Maar ook blauwe reigers, ratten en aan hun lot overgelaten zwerfkatten eisen natuurlijk hun tol onder de jonge vogels.

Ingeburgerde nieuwkomers
Vooral tuin van de directeurswoning en de dichtbegroeide naaste omgeving zijn bijzonder rijk aan zangvogels. Met zekerheid broeden er merels, zanglijsters, roodborstjes, winterkoninkjes, boomkruipers en boomklevers, koolmezen, pimpelmezen en staartmezen, en groenlingen, sijsjes en mogelijk witte kwikstaarten, vinken en putters.
Over de herkomst van de bonte kleuren van de putter meldt Kees Zwart in 1921: ‘Toen God bij de Schepping elken vogel een kleur wilde geven, ging Hij met den voorraad van zijne tubenverf wat al te verkwistend om. Toen de kleine putter aan de beurt was, bevatte geen enkele tube verf genoeg om hem één kleur te geven. Maar de goede God zag, dat er in alle tuben nog wel iets over was. En toen kreeg het puttertje van elke kleur toch nog een penseelstreekje.’

Of het goudhaantje er broedt is niet bekend, maar regelmatig zijn zij in de dichte coniferen van de tuinen aan de zuidkant van Artis te zien. Vuurgoudhaantjes werden in ieder geval op 9 september 1998 geobserveerd. Vermoedelijk worden zij vaak gemist, de beide soorten komen met name in de winter veelal gemengd voor.
De vele oude gebouwen bieden aan tal van rumoerige mussenfamilies goede broedgelegenheid, waardoor Artis ook voor deze in Amsterdam steeds zeldzamer wordende broedvogel een oase wordt. ’s Winters worden nu en dan groene spechten en grote bonte spechten waargenomen. De laatste soort broedde overigens in de dertiger jaren enkele keren in Artis en in 1989 was er een broedpoging. Voorjaar 2001 werd nog een paartje met 2 jongen gesignaleerd bij de Uilenruïne.
Dr. Jac. P. Thijsse maakte in zijn ‘Vogeljaar’ (1903) melding van de smidse van een grote bonte specht, die blijkbaar tussen Hortus en Artis heen en weer pendelde.

En dat ook enkele voorgangers schrijver dezes belangstelling hadden voor de inheemse vogels in hun tuin blijkt uit de waarnemingen van Dr. B.M. Lensink uit 1988 en 1989 (braamsluiper, grote bonte specht, staartmees, holenduif en boomvalk) en uit de notities van de tweede Artisdirecteur Dr. C. Kerbert naar aanleiding van de observatie van een roodkopklauwier: ’10 mei 1905 zag ik des avonds tusschen 6 en 8 uur van uit mijne woning in Artis een exemplaar in een nabijstaande esch rondvliegen’.
Kees Zwart (1921) meldt over ‘De Klauwier en zijn Spijskamer’: Plotseling vliegt hij van zijn tak in’t gras en keert terug met de buit, om die op te eten. Was die wat groot geweest – een muis b.v. -, dan had de klauwier die vrij zeker op een doorn in zijne nabijheid gespietst. Wegens deze gewoonte noemt het landvolk hem hier en daar dorendraaier of negendoder, omdat het meent, dat hij niet rust, voordat hij negen dieren om zich heen op de doornen heeft geprikt. Zulke slachtbanken bevatten meestal meikevers, loopkevers, muizen, soms een jong vogeltje. Als hij verzadigd is, zou hij midden tusschen zijne lekkernijen blijven zitten, tot deze een ‘haut goût’ (een adelijke geur) verraden.’

Tot de nieuwkomers van de laatste jaren behoort de fraaie halsbandparkiet, in 1999 werd het eerste broedgeval in Artis vastgesteld. Het is nog onduidelijk wat ons te wachten staat. De talloze voorbeelden van catastrofaal verlopen gevallen van faunavervalsing dringen zich echter op. De échte schade is nog niet duidelijk, maar sedert de vogels de appelboom achter de Artiskinderboerderij ontdekt hebben, wordt geen appel meer rijp.
Inmiddels horen de verwilderde halsbandparkieten net zo bij Amsterdam als de Amsterdammers.
Misschien moeten we ze maar niet meer beschouwen als faunavervalsing en ze accepteren als een onderdeel van de nieuwe stadsnatuur, evenals de Chinese wolhandkrab, de vroedmeesterpad, de stadsduif en de talloze uitheemse plantensoorten en boomsoorten, die onze parken sieren.

De bijzondere observaties uit het verleden hebben natuurlijk vooral te maken met het feit, dat Artis nog aan de rand van de stad lag en de vogelstand in ons land aanzienlijk rijker was.
Maar dat Artis nog steeds een echt vogelparadijs is, is vooral te danken aan de grote aandacht die de Artismedewerkers nog steeds hebben voor de gevederde Plantagebewoners en hun behoeftes.
In de winter wordt op tal van plaatsen deskundig bijgevoederd – vooral belangrijk om de vogels uit de door katten geterroriseerde stadstuinen weg te houden – en oude bomen en dichte bossages met veel broedgelegenheid worden gekoesterd. Maar ook de vele insecten aantrekkende planten en het verbod op het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen dragen hun steentje bij.
Voor het ‘tijdperk vetbol’ was de wintervoedering wel andere koek: ‘In’t barre jaargetijde eten alle vogels brood – dat is hun altijd liever dan niets-, maar vele geven de voorkeur aan iets anders, dat hun natuurlijke zomervoedsel meer nabij komt. Wat zullen we ze nu geven? Natuur wijst ons den weg voor’t inzamelen van beukenootjes, rozebottels, vlier-, lijster-, hulst- en juniperusbessen. Droog die en voeg daaronder hennepzaad, hazel- en walnoten, zonnebloemzaden, pompoen- en komkommerpitten, papaver-, haver- en gerstekorrels, olienootjes, stukjes kokosnoot en om het diner heel fijn te maken: miereneieren. Ja, miereneieren, dat is een kostje, om bijna al onze wintergasten van te laten lekkerbekken. Wie dit alles kan uitstrooien op den dag, dat het nodig is, nog vermeerderen kan met aardappelkruimel, stukjes spekzwoord, fijngehakten afval van den slager, broodkruimels, balletjesbrood met vetafval uit den keuken, die bereidt met weinig kosten de hongerige schare een heerlijk maal en zich zelf een hoog genot (Kees Zwart, 1921).’

Door het Artislid Willem van der Waal werden in het voorjaar en in de zomer van 2000 baltsende Sperwers, een Beflijster, een Velduil en een Reuzenstern én – heel bijzonder – een op meeuwen jagende Slechtvalk boven Artis waargenomen. In de winter van 2002 werd in de tuin een Raaf aangevallen door Kraaien, Kauwtjes en Meeuwen. In de zelfde periode werden ook een Appelvink, enkele Vuurgoudhaantjes en later in het jaar enkele Zwartkopmeeuwen gezien. Een vrouwtje Gekraagde Roodstaart werd versuft in Gorilla buitenverblijf gevonden nadat zij tegen het glas was gevlogen; eenmaal bijgekomen vertrok het diertje weer.
In oktober werden zeven Grote Gele Kwikstaarten in hun slaapplaats verrast. Februari 2005 werden weer Vuurgoudhaantjes gesignaleerd en Houtsnippen gezien op het Kamelenveld, bij de Kleine Panda’s, in de Japanse Tuin, het Gorilla buitenverblijf en het Orang Utan buitenverblijf, waarvan de laatste twee dood.
Eind april vloog vlucht van 22 Regenwulpen in noordoostelijke richting laag over.

Niet alleen de bomen, bossages en plantsoenen in het oude park en de heerlijke ‘stilteplekken’ trekken veel zangvogels, ook de uitbreiding aan de Doklaan met haar waterpartijen en ruig begroeide heuvels begint zich te ontwikkelen tot een waar rustpunt voor allerlei vogelsoorten. In ieder geval werden er al zangvogels als kwikstaarten, mezen, lijsters, merels, roodborstjes, winterkoninkjes en vinken gesignaleerd. Kruisbekken werden nooit waargenomen maar ze moeten toch wel op de juiste momenten in Artis aanwezig zijn geweest.
Zwart weet over deze wintergast nog de volgende bijzondere eigenschappen te melden: ‘Hier en daar is hij een geliefde kooivogel niet alleen om zijn mooie fluitenden zang, maar vooral, omdat hij het inslaan van den bliksem zou kunnen keeren. De Zwitsersche boeren schrijven hem bovendien nog de eigenschap toe, hun rheumatische aandoeningen te kunnen overnemen, zooals bij ons een hondje in bed een jichtlijder van zijn pijnen zou bevrijden.’

In september 2001 werd op de Afrika Savanne – en al eerder in maart 1995 op de Bokkenrots – zelfs een grote gele kwikstaart gezien.
Ornithologisch gezien kunnen dan ook nog interessante ontwikkelingen worden verwacht als ook de auto’s met hun parkeervoorziening ondergronds zijn gegaan. Grote delen van het huidige parkeerterrein zullen dan worden ‘verbouwd’ tot gevarieerd ingerichte dierenperken en weelderig begroeide mini-rustgebieden, uitsluitend toegankelijk voor Artisbewoners, exotisch én inheems.
Een belangrijke stap bij de terugkeer van de natuur in de stad.

Maarten Th. Frankenhuis (oud-directeur Artis)

Met dank aan Gerrit Wiepjes (hoofddierverzorger Artis), Fred Nordheim (fotograaf Artis) en Willem van der Waal (Artislid) voor de bereidheid hun observaties ter beschikking te stellen.

Relevante literatuur
Amsterdamse Vogelhistorie, Ruud Vlek; De Gierzwaluw, Kwartaalblad van de Vogelwerkgroep Amsterdam, Jrg. 38 Nr.1 (2000)

In het wild levende vogelsoorten, welke gedurende de laatste halve eeuw in den tuin van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap ‘Natura Artis Magistra’ werden waargenomen. P.L. Steenhuizen, Bijdragen tot de Dierkunde jrg. 27 p. 364-368 (1938)

Vogelboek, zangers en krassers bij huis en schuur, in tuin en park, langs weg en gracht, in weide, veld en bosch, aan plas en strand; Kees Zwart, W.J. Thieme & Cie, Zutphen (derde druk, 1921)