Sterfte in de Oostvaardersplassen en de Serengeti; een vergelijking


Permanente sterfte – los van de sterfte door ouderdom – is onmisbaar om het ecosysteem in balans te houden. In dit verband is het interessant eens te zien wat de voornaamste doodsoorzaken zijn. De sterfte in de oneindige vlakten van Serengeti en de Mara’s wordt vooral veroorzaakt door ongevallen onder andere vertrappen in de dicht op elkaar drommende dieren bij nauwe doorgangen, bij het springen van rivieroevers en predatie door krokodillen. Maar ook fysieke uitputting van vooral zwakke jongen en oude dieren, besmettelijke ziekten (runderpest, TBC, miltvuur, parasieten) en verdrinking in de sterk stromende rivieren, die moeten worden over gestoken, eisen een aanzienlijke tol.
Door de vrijwel continue trek naar voedselrijke gebieden hebben de grote planteneters hier relatief weinig te lijden van voedselgebrek, op periodes van extreme droogte na, waarover later. Roofdieren hebben relatief weinig invloed op de omvang van de populaties grote grazers, omdat katachtige roofdieren in hoge mate territoriaal zijn en ook hun jongen nog lang hulpbehoevend.
De invloed van roofdieren op de populatiegrootte speelt eigenlijk alleen een rol van belang bij grote grazers als zebra’s, gnoes en enekele kleinere antilopensoorten, die niet meedoen aan de jaarlijkse trek. Dit laatste is het geval is in de Ngorongoro krater, een situatie waar de dieren niet kunnen ontsnappen.
Hier dus geen verliezen ten gevolge van een uitputtende trek, krokodillen, verdrinking en ongelukken, maar in dit geval reguleren de roofdieren de aantallen.
Nu en dan sterven grotere aantallen dieren ten gevolge van droogte, maar dat is zeker niet een algemeen en jaarlijks terugkerend fenomeen. Maar verhongering doordat de dieren van hun traditionele weidegronden worden verdreven door menselijke activiteit speelt in de meeste natuurgebieden bepaald wel een rol.

De Serengeti wildebeest (gnoe) populatie heeft na het stoppen van de grote runderpest epidemie eind vijftiger jaren van de vorige eeuw, een explosieve groei doorgemaakt. Tussen 1960 en 1977 werd het aantal gnoes 6 keer zo groot, van 0,25 tot 1,4 miljoen dieren met een gemiddelde van 1,3 miljoen. Onderzoekers vermoeden dat met dit aantal dieren en onder de huidige regenval de draagkracht van de vegetatie van de Serengeti haar limiet heeft bereikt. Stropen, infectieziekten en predatie door leeuwen en hyena’s kosten relatief weinig dieren het leven, maar de sterfte door verongelukken, vertrappen en verdrinken eisen een flinke tol.
De grootste verliezen vinden echter incidenteel en onregelmatig plaats ten gevolge van voedseltekorten in het droge seizoen, waarbij vooral de neonatale sterfte (0-4 mnd.) substantieel is en ook veel jongere kalveren (5-11 mnd.) omkomen. Vooral de droogte van 1993-1994 eiste een zware tol, 75% van de sterfte kon worden toegeschreven aan ondervoeding.
Sterfte onder de volwassen dieren was relatief gering en afhankelijk van de populatiedichtheid. Wel was er in periodes van voedselschaarste een afname van het aantal drachtige dieren van 95% naar 88%.
De sterfte onder de wildebeesten of gnoes betreft dus vooral de mortaliteit onder kalveren van minder dan een jaar oud, zeer jonge dieren in het bijzonder, en is de resultante van de omvang van de populatie in samenhang met de hoeveelheid regen in het droge seizoen.
Ten overvloede: Dus evenals in de Oostvaardersplassen, is ook in de Serengeti met haar grote diversiteit aan doodsoorzaken, de sterfte ten gevolge van voedseltekorten de voornaamste doodsoorzaak.
Een in mijn beleving essentieel verschil is echter dat in de Serengeti sterfte door ondervoeding nu en dan optreedt bij achterblijvende regenval in het droge seizoen, waarbij – niet belemmerd door hekken – de sterkste kalveren nog kans zien nieuwe graslanden te bereiken, terwijl in de Oostvaardersplassen gezonde volwassen dieren worden doodgehongerd achter onneembare afscheidingen.