De vraag rijst met grote regelmaat: waarom zijn er in (sub)tropische gebieden toch zo veel bont en uitbundig gekleurde vogels in vergelijking met onze streken en Noord Amerika bijvoorbeeld?
Maar is dat werkelijk zo? Want ook onze ijsvogel, Vlaamse gaai, appel- en goudvink mogen best op de catwalk worden gezien.
Niet vergeten mag worden, dat er in tropische streken een veelvoud aan vogels voorkomt vergeleken met Europa en Noord Amerika, en dat alleen al daardoor ook het aantal vrolijk gekleurde soorten groter is. Verder worden we natuurlijk door alle reclame en door de media voortdurend op het verkeerde been gezet; geen reclame-uiting over een of ander tropisch resort of de bontgekleurde toekans, parkieten en papegaaien vliegen je om de oren. En toeristisch Oost en Zuid Afrika denkt er natuurlijk niet over om zich aan de toerist te presenteren met een van de vele honderden onaanzienlijke, maar evenzo interessante kbrv-tjes (kleine bruine rotvogeltjes).
Maar als je het als vogel niet van je grootte, zang of baltsdans moet hebben dan zijn opvallende kleuren natuurlijk gemakkelijk bij het houden van voeling met soortgenoten in het donkere en vaak onoverzichtelijke regenwoud. Maar dat geldt dan vooral voor vogels, die zich hoog in het geboomte ophouden. Voor laagvliegers en bodemscharrelaars is opvallende kleurenpracht natuurlijk een beetje riskant.
Ten slotte, een bonte pluimage – vooral dan van mannelijke vogels – heeft vaak grote aantrekkingskracht op potentiële partners. En dat laatste aspect is zo belangrijk, dat daar alle bijbehorende gevaren ‘op de koop toe worden genomen’.
Wat dat betreft is er weinig verschil met de jeugdige joyriders, snelheidsovertreders, bungijumpers en relschoppers in onze soort.