Hoewel algemeen wordt aangenomen, dat twaalf tot veertienduizend jaar geleden Noord Amerika werd gekoloniseerd vanuit Siberië, komt meer recent onderzoek uit op een verleden van vijftien tot zeventienduizend jaar. Uit onderzoek naar twee verschillende typen mitochodriaal DNA bij Amerikaanse indianen blijkt dat er minstens twee verschillende groepen migranten zijn geweest. Een kolonisatiegolf trok via de landmassa, die Siberië met Alaska verbond in oostelijke richting tot achter de Rocky Mountains. De nazaten hiervan vinden we uitsluitend terug in Noord Amerika met een grote concentratie rond de Grote Meren. De andere groep migranten kwam eveneens via de landbrug binnen maar volgde de kustlijn van de Stille Oceaan. Hun nazaten vinden we vooral langs de kusten van de Stille Oceaan en in Zuid Amerika ten westen van de Andes, helemaal tot in Vuurland toe. In Noord Amerika is het relatief zeldzaam. Deze migratiegolf speelde waarschijnlijk ook de hoofdrol bij het koloniseren van het dubbelcontinent.
Uit veertien gefossiliseerde fragmenten van menselijke uitwerpselen, in 2002 en 2003 gevonden in een grot in Oregon, werd DNA geïsoleerd van 14.300 jaar oud, ruim 1200 jaar ouder dan het oudst bekende materiaal tot op dat moment. In de versteende drollen werd mitochondriaal DNA gevonden, karakteristiek voor de inheemse bewoners van Noord Amerika en verwant aan dat van Siberiërs. Met die vondst moet ook worden aangenomen dat de immigranten lopend of – meer waarschijnlijk – varend langs de kust naar de Nieuwe Wereld zijn gekomen omdat de weg over de bevroren Beringstraat indertijd nog onbegaanbaar was door sneeuw en ijs (mitochondriaal DNA is DNA dat zich niet in de celkern bevindt, maar in de mitochondriën, de energieleveranciers van de lichaamscellen. Het erft vrijwel uitsluitend over via de vrouwelijke lijn).
Tijdens de laatste ijstijd (50.000 tot 10.000 jaar geleden) lag het zeeniveau zo’n zestig meter onder het huidige en bestond er een een begaanbare landverbinding tussen Alaska en Siberië, nu de Straat van Bering. Zo’n 1000 jaar later werd de zuidpunt van Zuid-Amerika bereikt.
Met name de snelheid waarmee het zuiden van Zuid Amerika werd bereikt doet vermoeden dat in ieder geval ook gebruik moet zijn gemaakt van een zeeroute. Niet onwaarschijnlijk. Archeologische vondsten uit Australië, Melanesië en Japan laten zien dat 25 tot 40.000 jaar geleden al boten werden gebruikt. Daarbij komt dat verplaatsingen per boot makkelijker en veiliger geschieden en er langs de kusten natuurlijk meer en vooral eiwitrijker voedsel is te vinden.
Ook moeten de Amerika’s, gezien de anatomische verschillen gevonden bij diverse skeletvondsten, door meerdere emigratiegolven zijn bevolkt. Onderzoek op (mitochondriaal) DNA van de inheemse bevolking van Amerika laat een overduidelijke verwantschap zien met de huidige bewoners van Azië en Siberië.
Ondanks dat landbouw en veeteelt er 6000 jaar geleden nog op een zeer laag pitje stonden, leefde een deel van de bevolking aan de kust al een sedentair bestaan. Daar waar in het Midden-Oosten en Europa landbouw en veeteelt voldoende bestaanszekerheid boden om het zwervend jager-verzamelaarbestaan op te geven, boden delen van de oostkust van Zuid Amerika blijkbaar voldoende wild, vis en eetbare planten en vruchten om het leven in vaste woonplaatsen mogelijk te maken. Van vroege nederzettingen is echter vaak niet veel meer te vinden omdat de meeste door de stijging van de zeespiegel sinds de laatste ijstijd onder water zijn komen te liggen.
Leif Eriksson (ca. 975-1020), een Noorse zeevaarder, was de eerste Europeaan die voet zette in de Nieuwe Wereld. Hij bezocht de oostkust van Noord Amerika in ongeveer 1000 na Christus en overwinterde er – men vermoed aan de kust van Newfoudland. Christoffel Columbus (1451 – 1506) arriveerde eveneens bij toeval in Amerika (1492) – vermoedelijk op het huidige Midden Amerikaanse San Salvador. Hij dacht na het oversteken van de Atlantische Oceaan Indië bereikt te hebben. Het betekende het tragische einde van de grote Midden en Zuid Amerikaanse beschavingen, en enorme slachtpartijen onder de inheemse bevolking, voornamelijk door wapengeweld en in de Amerika’s onbekende besmettelijke ziekten als pokken, griep en mazelen. De conquistadores kregen er de geslachtsziekte syfilis (lues) voor terug.
Tussendoor moeten nog Polynesische zeevaarders het Zuid Amerikaanse continent hebben bezocht. Toen de Spaanse veroveraar Francisco Pizarro in 1532 het machtige Inca rijk binnentrok trof hij daar reeds kippen aan, een huisdiersoort afkomstig van het in de Indusvallei gedomesticeerde Bankiva Hoen. Enig licht wordt op dit raadsel geworpen door de vondst van een aantal kippenbotten in restanten van een oude Indiaanse agrarische nederzetting in Chili. Een botje bleek ruim 600 jaar oud, een periode waarin ook de meest oostelijke Polynesische eilanden Rapa, Pittcairn en Paaseiland werden gekoloniseerd (13e en 14e eeuw).
DNA onderzoek toonde een opmerkelijke gelijkenis aan met kippenbotjes afkomstig van prehistorische vindplaatsen op een vijftal Polynesische eilanden met een ouderdom van 2900 tot 500 jaar. Dezelfde kenmerken werden ook aangetroffen in het moderne Chileense Araucana kippenras. Araucana’s staan bekend om de blauw tot olijfgroene eieren, waarvan de eischaal zo dik is, dat deze zelden barst bij koken.
Verwijderen Annuleren