Vergeleken met andere Nederlandse dierentuinen, is Artis er bij de Duitse overval goed vanaf gekomen. Het park is, op een enkele dag na, de gehele oorlog open gebleven en mocht zich in een grote belangstelling verheugen, zowel van de Duitse bezetter als van de Amsterdammers en de onderduikers uit hun midden.
Op het Artisterrein waren op hetzelfde tijdstip – vooral ’s nachts – soms wel enkele tientallen onderduikers aanwezig. Geschat wordt dat in totaal zo’n 250 tot 300 mensen een of meerdere dagen bleven. Niemand wist precies hoeveel.
Het betrof vooral jonge mannen, die probeerden te ontkomen aan de Arbeitseinsatz, de gedwongen tewerkstelling in Duitsland. Maar daarnaast vonden vele joodse inwoners van Amsterdam er een veilige vluchthaven. Volgens de verhalen hebben er op het eind van de oorlog nog enkele geallieerde piloten onderdak gevonden en zelfs eens een Duitse deserteur.
Er werd om redenen van veiligheid natuurlijk ook nooit over de onderduikers gesproken. Voor sommige van hen was het na de oorlog een verrassing te horen, dat een goede vriend of vriendin slechts enkele stallen verder had gebivakkeerd.
Enkele onderduikers bleven zelfs jaren, zoals mevrouw Van den Brink, die door de Artismedewerkers Jonker en Rozendaal werd verzorgd en die overdag zonder ster in de tuin liep om hier en daar een praatje te maken.
Directeur dr. Sunier zweeg, wist alles, maar manoeuvreerde uiterst deskundig door dit riskante mijnenveld.
Op de een of ander manier leek op deze wijze toch iedereen in Artis, legaal werkzaam of ondergedoken, aan zijn trekken te komen, doordat hij in bepaalde circuits van medewerkers verkeerde dan wel dat er mensen voor hem zorgden.
Alleen Dr. Sunier die, bijgestaan door Jan Overgoor, min of meer in zijn eentje de tuin tegenover de bezetter overeind moest houden, viel vanwege zijn positie buiten deze informele distributiekanalen.
Roerend is dan ook te horen in afgenomen interviews, dat het hem tijdens zijn dagelijkse rondes, in de keuken van het Apenhuis of Vogelhuis wel eens te machtig werd. De verzorgers gingen dan kies huns weegs naar WC of dieren om hun bewonderde en vermagerde directeur even zijn gang te laten gaan met de gereedstaande gamel met voedsel voor apen, vogels en nog enkele andere veeleisende Artisbewoners.
Dat het slechts bij enkele aanvaringen met de bezetter gebleven is, wekt verbazing gezien het feit, dat drie Artismedewerkers niet konden worden vertrouwd. Een kantoorklerk sympathiseerde op relatief ongevaarlijke wijze met de bezetter, maar voor de pachter van het restaurant was het oppassen geblazen.
Eén medewerker ging in Duitse krijgsdienst naar het Oostfront. Vóór zijn vertrek had hij zijn collega’s nog toegevoegd: “Ik verraad jullie echt niet!” Hij bleef in het land van zijn keuze.
In het vlakbij gelegen Koloniaal Instituut, nu Koninklijk Instituut voor de Tropen, was het hoofdkwartier van de beruchte Grüne Polizei gevestigd, zetelde een Duitse rechtbank en werden doodvonnissen uitgesproken.
Een waarschuwingssysteem via de portiers zorgde er voor, dat Duitse troepen, de Grüne Polizei en collaborerende landwachters uitsluitend nog zogenaamde Ariërs in de tuin aantroffen. Het mannelijk deel had vanzelfsprekend de leeftijd voor de Arbeitseinsatz nog niet bereikt of was deze reeds gepasseerd.
De rest zat verborgen op de meest uiteenlopende schuilplaatsen.
Treffend in dit verband is het gedicht ‘Onderduiker in Artis’ van Chris van Geel (gedichtenbundel: ‘Spinroc en andere verzen’, 1958).
De smalle man in zwarte jas
loopt langs de kooien, gaat in ’t gras
bedeesd staan naast de pelikaan,
de ooievaar, de maraboe.
Zijn jas knoopt hij tersluiks stijf toe.
Hij kijkt niet meer hoe laat het is.
Hij wacht op het etenreikend kind
dat aandacht veinzend voor de dieren
hem in het Nijldal vindt bij vieren.
’t Is Mozes uur’. Hij is gevonden.
Het brengt hem bieten in een pan.
Het Entrepotdok fluit.
Hij schrikt ervan.
Het was zelfs oppassen geblazen met Duitse ‘collega directeuren’.
Zo vroeg de directeur van de Frankfurter Zoo aan Dr. Armand Sunier in 1943: “Hierbij deel ik U mede dat ik graag een aantal oppassers van U wil ophalen. Bij mijn laatste bezoek aan Uw dierentuin Artis, viel het mij op dat U zoveel weldoorvoede oppassers in de tuin heeft lopen, terwijl wij onze jonge mannen allemaal moeten afstaan aan het leger.”
Zoals zo veel ‘aanvallen’ op zijn tuin, wist Sunier ook deze met succes te pareren.
Artis heeft tijdens de oorlogsjaren zeer veel betekend voor de stad. In de eerste plaats voor de Artismedewerkers en hun families, die juist door die extra rantsoenen en de veilige schuilmogelijkheden voor hongerdood en dwangarbeid werden behoed. Maar ook voor de joodse onderduikers, die door hun onderduik in dierverblijven en andere Artisgebouwen aan een wisse dood konden ontsnappen. Ten slotte, ook voor honderdduizenden Amsterdammers, die in Artis in de oorlogsjaren nog enige verpozing vonden, betekende hun dierentuin een oase van rust en ontspanning in een stad vol dreiging en geweld.
Misschien is de uitspraak in het Jaarverslag van de Gemeente Amsterdam van 1945 in deze nog het meest overtuigend: “Toen het materieele bestaan op den achtergrond geraakte oefenden slechts geestelijke interessen, van welken aard ook, een remmende werking uit op de demoralisatie. Velen zochten en vonden verpoozing en afleiding in een bezoek aan Artis.”