‘Chassidische vertellingen’ is het bekendste werk van de joodse schrijver en filosoof Martin Buber (1878-1965). Het zijn vertellingen vol wijsheid en sprankelende humor; een combinatie die typisch is voor joodse verhalen. Ze zijn ontstaan in Oost Europa, in een tijd waarin de joodse bevolkingsgroep gebukt ging onder zware vervolgingen en de door hen vurig verwachte verlossing uitbleef.
Een overijverige leerling was dag en nacht bezig met de bestudering van de heilige geschriften en de betekenis van hun woorden, letters en getallen. Op zekere dag komt hij bij zijn rabbi om hem om advies te vragen hoe hij verder kan. De rabbi ziet hem aan en zegt: ‘Ik heb je alles geleerd wat ik weet, ik kan je nu alleen nog doorverwijzen naar mijn leermeester, de grootste die ik ken. Hij heeft een herberg in een dorpje op een dagreis hiervandaan. Ga naar hem toe en vraag hem om advies.’Als de leerling aankomt in de herberg, besluit hij om, voordat hij zich bekend gaat maken, de herbergier te observeren. Hij is benieuwd wat deze rabbi allemaal doet om God te vinden en waarom hij zo’n grote rabbi is.
Zo gaan er dagen voorbij, maar hij ziet de goede man helemaal niets speciaals doen. De gehele dag is hij bezig met het werk in de herberg, het ontvangen van de gasten, het koken van maaltijden, het doen van de afwas. Hij studeert niet in de Thora, doet geen speciale gebeden of meditaties en heeft ook geen leerlingen om zich heen.
Na vijf dagen besluit de leerling terug te keren naar zijn rabbi; hij zal wel een vergissing hebben begaan. Hij vertelt het hele verhaal aan hem en eindigt met: ‘Hij was enkel bezig met het dagelijks werk.’ Daarop zegt de rabbi: ‘Juist. Dat is waar het over gaat. Dat is wat hem tot zo’n grote rabbi maakt. Neem een voorbeeld aan hem en zoek een betrekking in de wereld!’
Opgenomen in Martin Buber, Chassidische vertellingen, p.203, Servire, Utrecht, 1998,