De wortels van ons moderne denken en doen met betrekking tot het welzijn van dieren lijken te liggen in het Midden Oosten.
Reeds in de Tora (Exodus 23:5) wordt de voorbijganger aangemoedigd een te zwaar beladen ezel, die onder zijn last dreigt te bezwijken, af te laden, zelfs al is het een dier van een vijand! Met een beetje pech, bij voorbeeld als het dier de weg naar de stal van je vijand kwijt was, kon je daar zelfs nog veel werk aan hebben!
Exodus 23:5: Wanneer gij uws vijands os of zijnen ezel dwalende ontmoet, gij zult hem denzelven zekerlijk wederbrengen.
Zo is het rituele slachten, hoe zeer dat bij tijd en wijle ook onder vuur ligt, beslist een van meest pijnloze manieren van doden van slachtdieren, zeker gezien in het licht van de tijd waarin deze manier van doden werd ontwikkeld.
In de tien geboden (Exodus 20:10) geldt de Sabbath als rustdag voor mens én dier. In Deuteronomium 25:4 mag de os niet worden gemuilkorfd tijdens het dorsen van het graan en even eerder mag een vogel niet van zijn nest worden gehaald:
Deuteronomium 22:6: Wanneer voor uw aangezicht een vogelnest op den weg voorkomt, in enige boom of op de aarde, met jongen of eieren, en de moeder zittende op de jongen of op de eieren, zo zult gij de moeder met de jongen niet nemen.
N.B. in andere bijbelvertalingen (NBG) moet de vinder de moeder laten vliegen maar mogen de jongen wél worden meegenomen.
Ook mag een jong dier niet in de eerste dagen van zijn leven worden geslacht:
Leviticus 22:27: Wanneer een os of lam of geit zal geboren zijn, zo zal die zeven dagen onder zijne moeder zijn; daarna, van den achsten dag en daarover, zal hij aangenaam zijn tot offerrande des vuuroffers den Heere.
Zo bestaan er nog veel meer regels die er op zijn gericht de band tussen moederdier en nakomeling zo min mogelijk te verstoren.
Absoluut bijzonder als we bedenken dat de straffen voor de zich misdragende medemens niet kinderachtig waren: stenigen was op meerdere manieren te verdienen en allen zijn we natuurlijk bekend met het in Exodus 22:24 en 25 vermeldde: oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, en brand voor brand, wond voor wond, buil voor buil.
Middeleeuwse rabbijnen deden op het gebied van diervriendelijk gedrag er in eigentijdse taal nog een schepje boven op: het werd een plicht geacht hongerige dieren en dieren zonder eigenaar te voeden en onderdak te bieden, iedere vorm van wreedheid jegens dieren werd veroordeeld en zelfs het gebruik van sporen bij paardrijden werd bekritiseerd.
In het algemeen werd gesteld: hij die een dier leed berokkent, bezeert zijn eigen ziel.
Wel achten de schrijvers van de Tora het dier wettelijk en moreel verantwoordelijk voor de eigen handelingen, en in staat tot onderscheid van goed en slecht. Hierin wordt dan tevens een rechtvaardiging gevonden om een dier te veroordelen voor zijn “misdaden”:
Als een os een man of vrouw zodanig verwondt dat deze overlijdt, dan moet het dier worden gestenigd; het vlees mag niet worden gegeten, maar de heer van den os zal onschuldig zijn (Exodus 21:28).
Maar de eigenaar van het dier kwam er echter niet áltijd zo gemakkelijk van af:
Exodus 21:29: Maar indien de os tevoren stotig geweest is, en zijn heer daarvan overtuigd is geweest, en hij hem niet bewaard heeft, en hij doodt een man of vrouw, zoo zal die os gestenigd worden, en zijn heer zal óók gedood worden.
Al met al een verrassend stukje geschiedenis voor een regio waar kippen op de markt soms uren in de brandende zon liggen, het gooien met stenen naar honden een volkssport is en ezels er nog ongenadig van langs krijgen als zij onder hun lasten dreigen te bezwijken.