Geuren – beter gezegd feromonen – spelen niet alleen een rol bij het vinden van de juiste partner en het tonen van paringsbereidheid, maar geven ook informatie over gemoedstoestand, mogelijke gevaren, de plaats van een voedselbron, territoriumafbakening en soort- en groepsidentificatie. Bekend is dat de mannelijke mens vergeleken met zijn vrouwelijke tegenhanger en met apen, een zeer slecht ontwikkeld reukvermogen bezit. Het vermoeden bestaat dat dit ook geldt voor feromonen. Misschien hebben de mannen en vrouwen van onze soort deze geurprikkels ook niet (meer) zo nodig. Immers, kunnen wij niet verlangend uitzien naar erotische contacten zonder dat er (potentiële) partners in de buurt zijn?
En misschien is dat nu juist het essentiële verschil tussen onze soort en de overige soorten, inclusief de eerste representanten van het geslacht Homo.
De Engelse onderzoeker Mithen theoretiseert dat ons brein in principe modulair is opgebouwd en dat er in het ‘pre-Homo sapiens stadium’ tussen deze modules of domeinen weinig interactie en uitwisseling van informatie plaats vond.
In de evolutionaire ontwikkeling van de mens zou interactie en informatie overdracht tussen de verschillende domeinen echter in toenemende mate hebben plaats gevonden.
Mithen brengt bijvoorbeeld het fenomeen intelligentie onder in vier belangrijke domeinen: gebruik van gesproken taal, sociale intelligentie, technische vaardigheden en begrip van de levende natuur. Alleen in het brein van de moderne mens zien we een onbelemmerde communicatie tussen deze domeinen.
Als laatste domein van intelligentie ontwikkelt zich de gesproken taal, de andere drie zijn van aanzienlijk ouder datum en hebben in toenemende mate een ‘symbiotische relatie’.
Maar met de komst van de gesproken taal en vooral het opheffen van de barrières tussen de – inmiddels vier – modules of domeinen van intelligentie was de moderne mens een feit.
We zijn dan aangekomen in ‘het jaar 150.000 v. Chr.’