NORBERT J.G. OLTHUIS (28 februari 1925-26 augustus 2009)
De markante tekenaar/kunstschilder Norbert Olthuis is niet meer. De warme plek, die hij had veroverd in de harten van zijn familie en talloze vrienden werd wel het best gedemonstreerd tijdens de indrukwekkende opkomst op de bijzondere herdenkingsbijeenkomst op 5 oktober in de Koningszaal in Artis. Niet alleen werden veel tekeningen, schilderijen en tal van typische ‘Norbertobjecten’ geëxposeerd, ook werd ruim genoten van de voordrachten, zijn favoriete muziek en vooral Norberts Bordeaux.
Alles nog in goed overleg!
Toen hij tijdens de oorlogsjaren als leerling-metaalbewerker bij Stork in Hengelo werkte om zich aan de ‘Arbeitseinsatz’ te onttrekken zat hij daar al eindeloos te tekenen. Na de beëindiging van de bezetting werd hij door zijn hoogste baas, Charles Stork, die onder de indruk was van zijn tekentalent, ontboden. Dankzij deze weldoener kon Norbert zich in Amsterdam vestigen en een vier jarige tekenopleiding volgen.
Wat het tekenen voor hem betekende bracht hij als volgt onder woorden: ‘Als je kind bent komt dat kunnen tekenen ineens in je. Als je ouder wordt zoals bij mij verdwijnt het uit je. Dan heb je het gehad. Ik was toen tachtig jaar.’ Met tekenen moet je elke dag oefenen, zoals je een instrument leert bespelen of leert schrijven. Het vereist discipline om elke dag te fiedelen of de juiste woorden vinden of al tekenend heel losjes iets op papier te krijgen. Soms zei ik:’Ik ben dankbaar dat dit mocht gebeuren deze dag. Soms was het een blijmakende strijd.’
In de jaren 1969 -1981 was hij lector, docent tekenen aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Het stopzetten van de traditionele klassieke opleiding betekende voor de vele vakbekwame docenten, onder wie Norbert, een definitief einde van het dienstverband. Hij stond voor zijn principes.
Voor zover bekend heeft hij nooit officieel geëxposeerd, waardoor hij ook geen naam als kunstenaar heeft kunnen en misschien ook niet heeft willen maken. Niettemin is werk van hem opgenomen in de collecties van het Teylers-museum in Haarlem, het Henriëtte Polak-Museum in Zutphen en het Prentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Kunst was in zijn ogen gedegradeerd tot een cultuurindustrie met kunstenaars als ondernemers. Hij fulmineerde tegen hun onderlinge strijd en het dominante marktgerichte denken.
De kunstschilder Norbert Olthuis was een zeer begenadigd tekenaar.
Naast tekeningen van bijvoorbeeld circusdieren, maakte hij prachtige portrettekeningen. Voor hem bestond er geen scheiding tussen figuratie of abstractie. Hij had een feilloos oog voor de betrekkelijkheid der dingen.
Een andere kant van zijn werk en zijn persoonlijkheid was humor en gevoel voor het absurde. Vanuit die gemoedsgesteldheid, heeft hij zijn leven lang spelenderwijs artefacten gemaakt uit alledaagse voorwerpen.
Als docent aan de Rijksacademie, waar hij zelf in 1957 afstudeerde, heeft hij van 1970 tot 1982 met hart en ziel jonge mensen begeleid in het voorbereidende jaar op weg naar het kunstenaarschap.
Kenners, die werk van Olthuis voor hun instellingen hebben verworven, stellen:
‘In zijn razendsnel neergeschreven studies van dieren heeft hij de kunst van het weglaten, de weergave van het ene, essentiële moment, tot grote hoogte opgevoerd.
Geheel anders van aard, maar niet minder aantrekkelijk, zijn Olthuis’ monumentale, bezonken landschapstekeningen.’
Marijn Schapelhouman (senior conservator tekeningen, Rijksprentenkabinet, Amsterdam)
‘Liefde voor het tekenen en voor de mogelijkheden van het tekenmateriaal straalt van zijn werk af.
Olthuis vertelde ons meeslepend over een krachtige zwarte krijt schets van een circuspaard die onze speciale aandacht trok en schreef spontaan op de achterzijde: EEN PAARD HEEFT POTEN. GEWELDIG!
Er zijn veel kunstenaars die proberen de essentie van hun onderwerp in een snelle schets te vatten, maar zoals Olthuis dat klaarspeelt, zijn er maar weinigen.’
Frank van der Velden (conservator kunsttentoonstellingen Teylers Museum, Haarlem)
‘Norbert Olthuis is één van de weinige kunstenaars in Nederland, die de traditie van de schilder- en tekenkunst voortzet.
Met veel vakkennis weet hij karakteristieken van zijn modellen te typeren en het lukt hem fabuleus goed om dieren, die volop in beweging zijn, op het platte vlak te fixeren.’
Lies Netel (conservator Museum Henriette Polak, Zutphen)
Norbert was een eigenzinnige persoonlijkheid, een non-conformist, soms tegendraads tot in het absurde, maar daardoor ook uniek. Op verzoek gaf hij optredens over de grootst denkbare onzin en de merkwaardigste situaties. Toen hij in 1957 enkele maanden met een ezeltje door Griekenland dwaalde weigerde het dier om op de over een ravijn aangelegde Baileybrug te lopen. Eerst bond hij het dier bij de kop aan de leuning vast, duwde het vervolgens met het achterwerk voorwaarts, maakte de achterpoten vast en de voorkant weer los, herhaalde dit eindeloos tot hij de overkant bereikte. Over deze tocht schreef Mary Renault in haar boek The King must die (1958).
Bijna vijftig jaar woonde en werkte hij in zijn atelierwoning aan de Lauriergracht nr.6. een beperkte ruimte waarin ten tijde van zijn overlijden zich voldoende tekeningen, boeken, schilderijen, objecten en meubels hadden verzameld om meerde ateliers te vullen.
De vele voorwerpen in zijn atelier getuigen van een grote originaliteit en vindingrijkheid. Behalve het bakken van voortreffelijke biefstukken was koken niet aan hem besteed. Daarom at hij meestal uit blik. De conservenblikken werden plat geslagen en in katernen als een boek met een iets ruimer plat geslagen blik als omslag gebundeld. Zo ontstond een reeks metalen boeken over zijn eetgeschiedenis met op de rug de titel ‘Koken uit Blik’, waarbij vermelding van het deelnummer en datum.
Op een van zijn tafels stond een stapel gedeformeerd gereedschap, voornamelijk hamers, waarbij drie hamerkoppen op een steel (je slaat nooit mis) en een toren van aan elkaar gekoppelde driewegstekkers. En niet te vergeten een collage van allerlei aan elkaar gemonteerde tangen van een angstaanjagende schoonheid, een indrukwekkende collectie doosjes met afgebrande lucifers, sculpturen van lege sardineblikjes, mosselschelpen en natuurlijk het oerwoud van gedroogde sinaasappelschillen boven de kachel, geflankeerd door tal van ijzeren voorwerpen waarbij hoefijzers en paardenbitten de hoofdmoot vormden.
Als de stad hem te druk werd trok hij zich terug in zijn zeer primitieve behuizing, een gammel keetje in de bossen bij Delden. De afbeeldingen hiervan staan vermeld in het boekje Cabin Fever, van Marie-France Boyer (1993, p. 48-51) en later nog in het tijdschrift World of Interiors. Een kloon van zijn Amsterdamse atelier, maar dan met uitzicht over maïsvelden, houtwallen en een weiland met Friese paarden. Binnen natuurlijk vol gereedschap en typische ‘Norbertobjecten’, buiten een tableau van lege flessen, ooit gevuld met zijn favoriete Bordeaux.
Met zijn lange grijze haren en sobere kleding was hij tijdens zijn wandelingen door de binnenstad voor velen een herkenbare verschijning. Hij leefde extreem sober, gaf zelden iets voor zichzelf uit en had een zwakte voor charitatieve instellingen, voor hulp aan mensen in nood. Hij benoemde geheel in lijn hiermee dan ook het KWF Kankerbestrijding, Artsen zonder Grenzen en Vluchtelingenwerk Nederland tot zijn enige erfgenamen. Maar ook tijdens zijn turbulente leven schonk hij ruimhartig aan het Leger des Heils en vele andere goede doelen.
De familie, zijn vele vrienden en de Jordaan verloren een markante verschijning en een bijzonder vriend en kunstenaar.
Maarten Frankenhuis en Leo Ikelaar