Tot de doden van 15 mei ten gevolge van zelfmoord hoorde de bekende joodse Amsterdamse wethouder van Onderwijs, tevens Artis bestuurslid, dr. E. Boekman. Boekman had in de periode 1930 – 1939 veel bijgedragen aan het behoud van Artis, met name in de moeizame onderhandelingen met de obligatiehouders, de zg. trustees.
Emanuel Boekman had zijn leven lang een grote belangstelling voor alles wat joods was, maar was wars van orthodoxie en ghettomentaliteit. Op het eind van zijn leven zou hij zionist worden. In 1936 publiceerde hij zijn baanbrekende werk Demografie van de Joden in Nederland. Opmerkelijk is dat hij nauwelijks reageerde op het nationaal-socialisme. Bij de inval van de Duitsers in mei 1940 weigerde hij aanvankelijk te vluchten naar Amerika, zoals zijn dochter en schoonzoon. Hij beschouwde dat als de ‘vaandelvlucht’ van een vooraanstaande joodse bestuurder. Toen de capitulatie onontkoombaar bleek, deed hij alsnog met zijn vrouw Jansje Nerden een poging om via IJmuiden te ontkomen. Dat mislukte.
Samen met enkele vrienden maakten zij op 15 mei 1940 een einde aan hun leven. Zij werden op de joodse begraafplaats in Diemen begraven.
Ook Paul May, broer van de Artisvoorzitter Robert May en medefirmant bij de bank Lippmann Rosenthal & Co, direct na de Duitse inval heeft samen met zijn vrouw Rosi May – Fuld het lot in eigen handen genomen.
De bankier Robert Heinrich May (Amsterdam 13 oktober 1875 – 23 augustus 1961) ging direct na zijn middelbare schoolopleiding naar het buitenland, waar hij gedurende enige jaren werkzaam was bij bankiers in Hamburg, Frankfurt am Main, Londen en Parijs. In 1897 ging hij aan de slag bij de bankiersfirma Lippmann, Rosenthal &Co, die in 1859 in Amsterdam was opgericht door zijn oom George Rosenthal. Robert werd op 1 januari 1904, tegelijkertijd met zijn broer Paul, medefirmant.
Uit hoofde van zijn functie bekleedde May diverse commissariaten bij onder andere het Amstelhotel, de Hollandsche Koopmansbank, Rouppe van der Voort’s Industrie- en Metaal Maatschappij, Lever’s Zeep Maatschappij en Het Nederlandsch Sportpark (Olympisch Stadion), en was hij bestuurslid bij onder andere Artis en het Museum voor Oost-Aziatische Kunst.
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, na de zelfmoord van Paul May en het vertrek van firmant Ellen von Marx-Maij naar New York, werd Alfred Flesche door de Duitse bezetter als zogenaamde ‘Verwalter’ bij de firma aangesteld. May bleef in dienst als ‘adviseur’.
Bron: Joden in Nederland in de twintigste eeuw.
Goed om nu nog even de heer Gerard Metzelaar aan het woord te laten, ooit een goede vriend van de homoseksuele Robert May. May was tot het eind van zijn leven zeer bevriend met Jimmy Post, in het liberale en tolerante Amsterdam met een milde glimlach ‘het Joodse bruidje’ genoemd.
May heeft – bijzonder genoeg – gedurende de hele oorlog in zijn huis aan de Lairessestraat gewoond. Een keer is Robert May in Westerbork geweest. Metzelaar was er zeer stellig over dat dat niet langer dan enkele dagen had geduurd. Plotseling belde May hem opgelucht op en meldde dat hij gelukkig weer terug was uit Westerbork.
Waarom Robert May ‘zonder kleerscheuren’ de oorlog kon overleven is onbekend; mogelijk dat de Duitsers hem nodig hadden voor informatie over bankzaken of om het imago van betrouwbaarheid van de bank Lippmann Rosenthal & Co hoog te houden.
In de notulen van de bestuursvergadering van 29 oktober 1940 onder leiding van Artisvoorzitter May, wordt de joodse wethouder en Artisbestuurder Boekman samen met de (niet joodse) Vom Rath herdacht: ‘Nadat de Voorzitter de vergadering geopend heeft herdenkt hij de beide bestuursleden, die ons door den dood zijn ontvallen, de Heer Boekman, die gedurende 2 jaar namens de Gemeente zitting had in het Bestuur en steeds groote belangstelling voor het Genootschap heeft getoond. Wij zullen zijn nagedachtenis in eere houden.’
Halverwege de vergadering laat Robert May zijn medebestuursleden weten dat hij wenst af te treden; geen woord wordt gewijd aan de reden van zijn vertrek: ‘De Voorzitter zegt de overleden Bestuursleden reeds herdacht te hebben, maar wil nog even het vertrek van de Heer Polak memoreeren. Het doet ons leed dat wij hem in onze vergaderingen moeten missen.
Er zijn thans 4 vacatures in het Bestuur. De Voorzitter en de Heer Voute wenschen te bedanken en door het overlijden van de Heeren Rehbock en vom Rath zijn er nog 2 vacatures.’
Blijkbaar wist men genoeg en vermelding van anti- joodse maatregelen in de notulen zou de bezetter nodeloos kunnen ergeren.
Op het eind van de vergadering wordt dieper ingegaan op het ophanden zijnde vertrek van bestuursvoorzitter May: ‘De Voorzitter deelt mede, dat er na afloop van de jaarvergadering op donderdag a.s., een bestuursvergadering zal worden gehouden, waarop de Voorzitter afscheid zal nemen en de nieuwe bestuursleden zal installeren. De Heer Rustige zegt, dat hij deze vergadering vermoedelijk niet zal kunnen bijwonen en hij wil daarom thans de Voorzitter ook namens het Gemeentebestuur danken voor alles wat door den Heer May voor Artis is gedaan. Er is buiten Artis veel gekritiseerd en gediscussieerd, den Heer May heeft stand weten te houden. De besprekingen, ook met de Gemeente, waren moeilijk en dikwijls niet aangenaam, maar spreker bewondert de standvastigheid en het doorzettingsvermogen van den Heer May. Moge deze woorden een lichtstreep vormen in voor hem zoo donkere dagen.
De Voorzitter dankt den Heer Rustige en sluit daarop de vergadering.’
Eindelijk iets van medeleven en warmte in de notulen en een hint naar de bedreigingen en gevaren, die de joodse bestuursleden te wachten staan.
Het daadwerkelijk afscheid van Robert May vindt plaats tijdens de bewogen bestuursvergadering van 31 oktober 1940: ‘De Voorzitter opent de vergadering en neemt afscheid van de bestuursleden, waarmede hij zoo lang heeft samengewerkt. Hij zegt dank aan de bestuursleden, en niet minder aan den Directeur voor de steun en hulp die hij van hen mocht ondervinden. Aan de nieuw benoemde bestuursleden roept hij een woord van welkom toe.
Vervolgens stelt hij aan de orde het verdeelen der functies in het Bestuur. Tot Voorzitter wordt de Heer Six benoemd, tot Penningmeester de Heer Roëll, de Heer L.F. de Beaufort blijft Secretaris. De Heer M.H. de Beaufort memoreert als oudste bestuurslid dat de Heer May bijna 25 jaar deel van het Bestuur heeft uitgemaakt. Steeds is er in deze vergaderingen op vriendschappelijke wijze overleg gepleegd. Het spijt den spreker dat de Heer May weggaat en hij wil niet scheiden zonder een woord van dank namens alle bestuursleden. De Heer May heeft vele moeilijke dagen gehad om Artis te behouden en spreker heeft ervaren, dat geen tijd en moeite hem te veel was om de belangen van Artis te verdedigen. Steeds heeft de Heer May getoond een warm hart voor Artis te bezitten. De oud bestuursleden danken hem hartelijk voor de wijze, waarop hij hen geleid heeft. De Heer May dankt voor deze woorden en geeft daarop de Voorzittershamer aan de Heer Six over’.
——
‘De Heer Six neemt de hamer over en spreekt de hoop uit dat de bestuursleden hem denzefden steun zullen willen geven als zijn voorganger heeft genoten, en ook dat de leiding minder moeite zal kosten. Mochten er moeilijkheden rijzen dan hoopt hij bij den Heer May aan te mogen kloppen om raad.
Dit is een oogenblik van ernst en treurig afscheid, maar het mag ons niet weerhouden met opgewektheid voort te gaan.’
Gezien de volgende zin in de notulen wordt die raad ter harte genomen: ‘De Directeur heeft geen mededeelingen.’
May was sinds 1915 lid van het bestuur en bekleedde het voorzitterschap sinds 1928.
De notulen van de bestuursvergaderingen zijn haast nog interessanter vanwege datgene wat wordt verzwegen dan om wat er werkelijk wordt gezegd – of alleen genotuleerd…
Soms verschijnt in de notulen of jaarverslagen de uitspraak ‘gezien de tijdsomstandigheden’, maar dat is wel het uiterste waartoe men gaat.
Opmerkelijk is, dat in het handgeschreven politierapport van 15 mei 1940 valt te lezen dat Robert May zich, evenals zijn broer Paul en diens echtgenote Rosi Fuld, met behulp van vergif van het leven heeft beroofd. Dokter Delprat, zo valt te lezen, constateerde de dood in bijzijn van 2 getuigen waaronder Jimmy Post, de vriend van Robert May.
Voorstelbaar is, dat een ‘administratieve dood’ het makkelijker maakt om onzichtbaar te worden voor de Gestapo en de Amsterdamse politie, maar waarom dan nog in dienst blijven als adviseur van Alfred Flesche, Verwalter van Lippmann Rosenthal, en nadien zelfs nog enkele genotuleerde vergaderingen leiden van het Artisbestuur?