In de Bijbel wordt de arend nog wel eens verward met de gier: soms wordt hem een kale kop toegedicht (Job. 9:26) en soms wordt hij als aaseter geportretteerd (Job. 9:26). In het Midden Oosten komen trouwens 7 soorten arenden voor plus nog eens talloze buizerden, gieren, haviken, wouwen en andere roofvogels, die in de Schrift vaak ornithologisch niet geheel verantwoord worden onderscheiden van elkaar. Maar het mooist is de beeldrijke taal over Jacob in Deuteronomium 32:11: Als een arend, die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken, zo heeft hem de Heer alleen geleid, en geen vreemde god stond hem terzijde. Hier kan alleen maar de steenarend zijn bedoeld.